DONKERE TIJDEN

Er hing een wolk boven Europa. Een donkere, dreigende wolk…
Gelijk een aangroeiende onweersbui werd die wolk ook steeds groter, zwarter, en somberder. In Mei 1940 ontlastte die bui zich en werd ons land tegelijk met Frankrijk en België overstroomd met een nieuw soort ongedierte: de Duitsers! Wat vrat dat ongedierte snel en radicaal Nederland kaal !
Ze moesten dit en dat en van alles hebben, ze konden van alles gebruiken en namen het ook. In zeer korte tijd was er in winkels en magazijnen niets meer. Alles, ja letterlijk alles werd leeggeroofd en geplunderd. Toen dan de winkels leeg waren en wij onze werkpaarden, auto’s, fietsen enz. kwijt waren, kwam voor ons, Nederlanders, het ergste; we moesten onze zoons van 18 tot 21 jaar leveren voor de Arbeidsinzet. Dat inzetten voor arbeid in Duitsland werd later op nog groter schaal toegepast, want onze dierbare gauwdieven waren niet gauw tevreden.
Zo ging dan het ene jaar na het andere voorbij en ons mooie Nederland werd zo kaal als een kip geplukt. Het ene deel onder water, het andere deel vol landmijnen; Nederland werd verwoest en haar inwoners leden honger. Wat een onbeschrijfelijk leed is er vooral in de winter 1944-1945 geleden.
Het leed dat in die donkere tijd geleden is, werd bijna ondragelijk tegen het einde van het jaar 1944. Gehele gezinnen werden onverwachts uit elkaar gerukt, mannen moesten van hun vrouw en kinderen scheiden, jongens van nauwelijks 17 jaar, hun vader en moeder en verdere familie verlaten, om in den vreemde, ver van huis en onder het juk van onze grootste vijand, werkzaamheden te verrichten.

Het begon op woensdag 20 December 1944. Alle mannelijke personen van 17 tot 40 jaar, werden opgeroepen zich te melden in verschillende daartoe aangewezen gebouwen of Lagers. Hoewel al enige tijd vooraf geruchten rondgingen, dat we zouden worden opgepikt, kwam de razzia toch geheel onverwachts. Op die 20ste December 1944 waren al ’s morgens vroeg de buitenwegen afgezet, zodat niemand zijn woonplaats kon verlaten en er geen kans was om buiten het dorp te komen. Verscheidenen zagen wel kans zich te verbergen, doch uit vrees verraden te worden, kwamen velen de andere dag weer te voorschijn. De Duitsers gaven het bevel, dat alle mannen tussen 17 en 40 jaar zich voor 10 uur moesten melden in het O.T.- Lager te Dirksland. Men moest voor 2 dagen mondvoorraad meenemen, doch waar we heen zouden gaan, werd niet bekend gemaakt. Zo was dan ieder druk bezig met inpakken en afscheid van zijn dierbaren te nemen, want er was haast bij! Ons lief dorpje, waar we vroeger alleen rust gewoon waren, was nu in rep en roer. Wenende vrouwen en moeders, vragende kinderen, bange harten. Iedereen vroeg zich af: waarom worden wij zo wreed uit onze gezellige huiselijkheid, zo midden uit ons gezin gerukt? Bij aankomst worden wij door een schildwacht genoteerd; onze namen echter werden niet opgeschreven, want het ging maar om een zeker aantal. Het was koud en mistig weer, doch binnen brandde de kachel en de gesprekken waren levendig genoeg. We waren van gedachten dat het zo’n vaart niet zou lopen. Een paar dagen of hoogstens een paar weken en dan zouden we wel weer naar huis kunnen. De tijd zou ons echter leren wat we nog allemaal moesten meemaken eer het zover was. Onze vrouwen brachten ’s middags nog gauw een warm middagpotje en verschillende dingen die we in de haast vergeten hadden in te pakken. Er werd ’s middags een tolk aangewezen, een zekere van der Wee zou onze wensen doorgeven aan de hoge pieten. Nou, we verwensten alles, wat betrekking had op Moffen en dergelijke hartgrondig! Men beloofde ons dat we vlug een warme maaltijd zouden krijgen, doch pas ’s avonds om 10 uur kregen we ongeveer drie-kwart liter waterige soep! Het was in ieder geval warm. Voor de komende nacht hadden we stro ontvangen; aan de zoldering bengelde hier en daar een lamp, doch van slapen kwam niet veel, we waren te opgewonden en de gespannen zenuwen hielden ons wakker. Onze dorpspolitie, Hoogerheide, die ook in onze barak was ondergebracht, trachtte de zaak aan het slapen te krijgen en drong er toch vooral op aan om stil te zijn. Eindelijk werd het na 12 uur een beetje rustig en hier en daar lagen er zelfs al een paar te snorken.

Schildwachten, liepen zwaar bewapend om de barak heen en deden steeds dienst. Om 3 uur ’s nachts was de hele kajuit weer wakker, de meesten gaven het maar op om verder te slapen, het bleef kletsen en lachen. Al vroeg, in het donker nog, waren allen gewassen en zaten we te eten van onze mondvoorraad. We kregen een lepeltje jam, dat naar veel zand smaakte, en een klein stukje Wat is het hard als je in je eigen dorp wordt opgesloten! Je ziet je eigen huis, je wil zo graag daarheen, maar enkele geweren houden je tegen. De omgeving van de barakken zag zwart van de mensen die, allen probeerden nog een glimp te zien van hun mannen of zonen. We mochten nog enkele woorden met hen wisselen en nog eens afscheid nemen, maar het terrein afkomen, daar was geen sprake van. Er werden vrijwilligers gevraagd om voor ongeveer 500 man soep te koken. Om 13:00 uur was die soep klaar; toen kwam plotseling het bevel: aantreden met alle bagage! Dus geen soep eten ! Onze familie bracht nog gauw een pannetje warm eten, doch ons werd geen tijd gegund om het behoorlijk op te eten. “Snel ! snel !”, riepen onze gebieders. Ze wilden ons met alle geweld vlug naar Duitsland transporteren.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.