6. De postbode
Na de grote luchtaanval van 18 maart 1944 zijn er nog ettelijke kleinere en grotere aanvallen geweest. Er werd uiteraard ook dikwijls vals alarm gegeven, zowel overdag als ’s nachts. Vaak vlogen de “Kampfverbände”, als afleidingsmaneuvre, een heel andere richting dan naar het uiteindelijke doel. Zo kon het gebeuren dat de radio meldde dat ze richting Frankfurt vlogen, terwijl ze vervolgens ineens richting Berlijn of ergens elders heen draaiden, om daar hun bommenlast te deponeren. Je kon, ondanks de radiomeldingen, nooit zeker zijn van wat je te wachten stond. Je werd daar tenslotte ook nogal slordig in, zodat je vaak niet eens naar de schuilkelder ging voordat de eerste bommen vielen.
Eén keer kwam ons dat bijna duur te staan. Er werd toen in de loop van de ochtend groot alarm gegeven toen ik, ik meen met Dingeman samen, in de omgeving van zijn pension liep. We gingen de schuilkelder in bij een particulier huis en waren daar met zes of zeven mensen.We konden horen dat er flink wat bommen insloegen, maar hadden niet de indruk dat de inslagen dichtbij waren.Toen het signaal veilig gegeven werd gingen we naar buiten en zagen tot onze stomme verwondering dat er direct naast het huis waar wij gezeten hadden een grote bomtrechter geslagen was. Je keek zo tegen de kale muur van de kelder waar wij in geschuild hadden. Een grote vruchtboom die in die tuin had gestaan was met wortel en tak opgetild en lag aan de overzijde van de straat . We geloofden onze ogen niet en waren op een wonderlijke manier bewaard gebleven. Zo is het me ook een keer gebeurd, Jaap Hendrikse was toen al gecharterd om bij de Rijn loopgraven aan te leggen, dat het buurmeisje Sonja Hunkel ’s nachts op m’n kamerdeur bonsde en schreeuwde:“Herr Holleman kommen Sie heraus!, Die schmeissen schon!” Er was toen helemaal geen alarm gegeven, maar toen ik door het zolderraampje naar buiten keek, zag de hemel al rood van de zogenaamde “kerstbomen”. Dit waren rode lichtfakkels die door de “pathfinders” waren uitgeworpen. Pathfinders waren vliegtuigen die vóór de Kampfverbände uitvlogen, de doelen traceerden en die vervolgens met deze kerstbomen markeerden. Dan kon je maar beter zorgen dat je in je pyama, met je kleren onder je arm, in de schuilkelder kwam.
Op een keer, in de tweede helft van 1944 maakte ik het volgende verrassende voorval mee. Het was denk ik een uur of 11 ’s avonds en er was vooralarm. We stonden met een groepje bewoners van ons pand in de Bernardstrasse buiten te praten. Opeens zagen we de koplampen van een auto die de straat in reed. Nu waren die koplampen nogal fel, hetgeen voor onze buurjongen, Hitlerjugendlid Egon Hunkel, aanleiding was om de weg op te lopen en die auto, wat een militaire bus bleek te zijn, aan te houden . Hij riep “Sind Sie verrückt Mensch, es gibt doch Alarm!”. De militaire chauffeur zette zijn bus aan de kant, doofde zijn lichten, verontschuldigde zich en kwam bij ons staan. Hij begon een praatje met onze Duitse buren en daarbij ving ik op dat hij diezelfde ochtend uit Holland vertrokken was met verlofgangers. Hij zou de volgende morgen weer met een groep aflossers terug rijden naar Holland. Nu was er al een aantal maanden een “Postsperre” voor buitenlanders. We konden derhalve geen post verzenden en evenmin ontvangen. Met thuis was er dus al een hele tijd geen contact geweest. Even later gingen de sirenes weer loeien en werd het vooralarm gevolgd door grootalarm. Bijna iedereen ging toen de trap af en naar de schuilkelder. Alleen die militair bleef nog boven en ik ook. Ik liep naar hem toe en zei dat ik begrepen had dat hij ’s morgens uit Holland vertrokken was.“Ja, das stimmt, und was sind Sie für Landsmann, Holländer?”, antwoordde hij. Ik beaamde dat.“Wo sind sie denn her?” Ik vertelde dat ik uit Utrecht kwam, of in ieder geval een plaatsje vlak bij Utrecht, uit Zeist. “Na, da komm ich her und da fahre ich morgen wieder hin.” Hij was in Zeist gestationeerd. Nu was het zo dat de Duitsers in april 1944 Oost Flakkee hadden geïnundeerd. De dijken waren doorgestoken en de sluizen werden open gezet zodat het water de polders en de dorpen vrij binnen kon dringen. Het Oostelijk deel van het eiland werd een grote watervlakte.Voor het zover was werd echter de gehele bevolking van Oost Flakkee geëvacueerd en willekeurig verdeeld over vele plaatsen in Nederland. Kon je zelf een evacuatie-adres vinden, dan mocht je daarheen gaan. Nu woonde oom Hans Mosselman, die met tante Keetje (een zuster van mijn vader) getrouwd was, in Wijk bij Duurstede op een boerderij. Die waren bereid om mijn ouders voorlopig onderdak te geven, dus verhuisden ze daarheen. Door bemiddeling van een ander familielid konden zij enkele maanden later een gedeelte van een huis in Zeist huren, wat ze met beide handen aangrepen. Ik vertelde hem dus dat mijn ouders in Zeist woonden en dat ik al maanden geen contact met hen had gehad. Wilt u niet een briefje voor me meenemen en dat bij m’n ouders bezorgen? Hij begon met te zeggen dat dat streng verboden was en erg gevaarlijk voor hem. Nou, zei ik, al is het maar een klein stukje papier met mijn groeten en de mededeling dat ik het goed maak en dat ik überhaupt nog leef. En het is voor u toch ook wel fijn als je een adres hebt in Holland waar je in geval van nood een beroep op zou kunnen doen. Wat dat dan zou inhouden weet ik vandaag de dag nog niet, maar hij ging overstag en zei dat het dan wel een heel klein briefje moest zijn en dat ik me haasten moest. Want als het alarm werd vrijgegeven, stapte hij in en reed door. Nou, ik als een speer de trap af en de schuilkelder in, waar iemand me kon helpen aan een stukje papier en een potloodje. Vlug een korte groet geschreven en weer naar boven. Hij stopte het briefje in zijn zak en beloofde het, zo mogelijk, in Zeist te bezorgen. Ik was heel verwonderd dat ik deze man, die ’s morgens nog in Zeist was, diezelfde dag tegen middernacht vierhonderd en vijftig kilometer verder in Offenbach am Main mocht ontmoeten.
Toen ik na de bevrijding thuis kwam, hoorde ik dat hij zijn missie vervuld had. Hij had al vrij snel na onze ontmoeting aangebeld op Herenlaan 12 in Zeist.Toen Jantje daar de voordeur opende, stond er dus ineens een Duitse soldaat voor haar neus. Dat was in die tijd vanzelf geen reclame en mocht niet gezien worden, dus loodste ze hem maar vlug naar binnen, tot schrik van mijn moeder. Even daarna zag hij een foto van mij op het dressoir staan, wees ernaar, en zei:“Ja, dass ist er!” Mijn moeder, die toen natuurlijk nog niet wist met welke boodschap hij kwam, schrok geweldig. Hij had evengoed een slecht bericht kunnen brengen. Er sneuvelden genoeg mensen bij al die bombardementen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!