10. Intermezzo in Aachen-Brand
Wellicht was het wat te onvoorzichtig om daarbij door de buitenwijken van Aken te fietsen. We werden op een gegeven moment staande gehouden door een Amerikaanse militair die daar het verkeer regelde.We moesten onze papieren laten zien en werden vervolgens verzocht om hem te volgen. Hij bracht ons in een soort politiepost, bemand door Amerikanen. Daar werden we aan de tand gevoeld en vervolgens in een legervrachtwagentje gezet met twee soldaten erbij, de automatische geweren in de aanslag. De rit ging richting het centrum van Aken, waar we stopten voor een groot gebouw dat het Ambtsgericht bleek te zijn. We moesten uitstappen en werden op het trottoir van top tot teen gefouilleerd en vervolgens meegenomen naar binnen. Wij waren op dat moment bang onze fietsen kwijt te raken, maar ze verzekerden ons dat we die beslist terug zouden krijgen. Binnen werden we in een grote ruimte gebracht waarin een lange tafel stond met daarachter een stel militairen. Een daarvan was een kapitein met op zijn khaki-uniform de Nederlandse leeuw en het woord “Nederland”eronder. Dat was de eerste keer dat we een Nederlandse militair in een khaki-uniform zagen.We voelden ons daar goed bij, denkend dat we een pleitbezorger zouden hebben. Maar dat bleek niet het geval. Eerst werden onze papieren afgenomen, waarna wat algemene vragen gesteld werden. Vervolgens werden we overgedragen aan “onze” kapitein, die ons meenam naar een apart kantoor, om daar het verhoor op een bijzonder onaangename manier voort te zetten. Een van de problemen was de brief die ik in m’n portefeuille had van de Belgische uit Altenahr. Hij wilde weten wat er in die brief stond (wat ik natuurlijk ook niet wist) en of ik me wel realiseerde dat ik met mijn leven speelde, want zo werkten namelijk spionnen, om berichten door te geven. Hij moest deze brief doorgeven aan de Amerikaanse legerleiding en als dan bleek dat er inderdaad spionnage in het spel was, zou ik zonder pardon worden doodgeschoten. Dat was natuurlijk niet iets om blij mee te zijn. Het leek of hij wél blij was om me dit te vertellen. Dat prikte ons niet weinig en we werden daardoor wat vrijpostig. We vroegen wat hij er van vond om ons eerst eens wat te drinken en te roken te geven. We waren, na bijna twee jaar dwangarbeid, op weg naar huis en zaten hier niet voor onze lol! Hij begreep toen dat wij te veel hadden meegemaakt om ons door hem in de str… te laten drukken. Hij ging uit een ander vaatje tappen en vertelde ons dat het hem speet, maar dat we niet regelrecht door konden naar Nederland. We moesten eerst naar een repatriëringskamp in de omgeving van Aken, waar ook een Nederlandse militaire post was. Die militairen zouden de zorg voor ons overnemen en onze terugkeer regelen. Zodra hij iets wist over de “gevaarlijke” brief zou hij dat aan de sergeant aldaar doorgeven. Een paar dagen later hoorde ik dat er niets mee aan de hand was. We werden met het militaire vehikel getransporteerd naar een enorm kazernecomplex, kamp “Brand” genaamd naar de plaats waar dit complex zich bevond, Aachen-Brand (foto’s 26 en 27). Als je door de hoofdpoort binnenkwam, lagen links de posten van de militairen uit diverse landen. Rechts was de wachtpost van de Amerikanen, waar een paar mannen met automatische geweren stonden. Direct daarnaast waren een aantal tralieramen, waar lui met hun benen door de tralies zaten. Dat waren naar later bleek, cellen voor mensen die vastgezet waren wegens misdragingen, meest Russen. Keek je recht voor je uit dan zag je een eindeloos lang plein (wellicht een exercitie-veld), met links en rechts kolossale kazernegebouwen. Kamp “Brand” stond onder controle van het Amerikaanse leger en was hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Er waren tienduizenden buitenlanders ondergebracht, waarvan het merendeel Russen waren. Verder trof je er Polen, Fransen, Noren, Denen, Belgen, enzovoort. We werden op de zoveelste verdieping van een van de kazernegebouwen ondergebracht, op een zaal waar geen bedden of stromatrassen te bekennen waren. We waren dus gedoemd om op de harde houten vloer te slapen. Van alle ramen was het glas eruit. Gelukkig had ik nog een oude loden jas bij me, die ik onder m’n hoofd kon leggen om toch enig comfort bij het slapen te hebben. Al vlug hoorden we waarom het kamp zo streng werd bewaakt en zo hermetisch afgesloten was.
Aanvankelijk kon iedereen vrij in- en uitlopen, tot bleek dat de Russen, die toen al de houding van overwinnaars aannamen, op strooptocht gingen om matrassen en waardevolle spullen in de omliggende dorpen uit de huizen te roven.Toen zij daarbij niet schroomden om Duitse burgers te doden, zat er voor de Amerikanen niets anders op dan hen binnen het kamp te houden. Dat had de nodige protesten en vechtpartijen tot gevolg. De Russen vonden dat de Amerikanen niets over hen te zeggen hadden. Je proefde al iets van de latere koude oorlog. Diverse Russen waren vastgezet om erger te voorkomen. Als hun kameraden dan over het gazon naar de tralieramen toeliepen om brood of andere dingen naar de arrestanten te gooien, stoven de Amerikanen er op af en bewerkten hen met de gummie-knuppels. Dat ging beslist niet zachtzinnig. Het was ook bekend dat de Russen wapens het kamp in smokkelden. Op een morgen wilde iemand van onze slaapzaal naar het toilet. Al gauw kwam hij terug en vertelde dat hij op de gang teruggestuurd was door een Amerikaan in volle wapenrusting. Er was wapencontrole in het hele kamp en niemand mocht de slaapzaal verlaten. Dat gaf de nodige ’sanitaire’ problemen. Door de kou op de slaapzaal moest je toch al vaker naar het toilet en dus was er maar één oplossing: een biscuitblik leegmaken en dat als urinoir gebruiken. Aangezien de wapencontrole tot half de ochtend duurde hebben we de nodige blikken gevuld. De controle bleek niet overbodig geweest te zijn. Er werden heel wat slag- en steekwapens en zelfs revolvers en een paar stenguns in beslag genomen. Het is ook voorgekomen dat niet-Russen die een beetje verkering hadden met Russinnetjes eenvoudigweg uit de weg werden geruimd.
Van ons verblijf in kamp “Brand” kan ik me verder niet meer zoveel herinneren, van hoe we aan de kost kwamen, waar we aten, en wat we dagelijks deden.Toch hebben we er van dinsdag 17 tot woensdag 25 april gezeten. Elke dag gingen we bij de Nederlandse militaire post informeren of we nog niet op transport gingen. Een paar keer leek het er op dat het ging gebeuren, maar dan werd het weer uitgesteld omdat de opvangcentra in Nederland slootten in verband met besmettelijke ziekten. Eindelijk op woensdag 25 april was het dan zover. We moesten eerst nog praten als brugman om onze fietsen mee te krijgen, maar tenslotte lukte dat toch.We werden met een hele groep op een militaire vrachtwagen geladen en gingen richting Nederlandse grens. Een onvergetelijk moment als je na bijna 22 maanden weer voet op vaderlandse, bevrijde bodem kon zetten.
In het douanekantoor van Vaals, dat er vandaag nog net zo staat als toen (foto 28) werden we onthaald op echte koffie en sneden wittebrood met roomboter. Dat was een feestelijk welkom! Nadat we uitvoerig met de “flitspuit” waren ontluisd en verder medisch waren onderzocht werden we doorgebracht naar een Abdij bij Mamelis, een plaatsje zo’n 5 km voorbij Vaals. Dat was de Abdij St. Benedictusberg, waar we door de fraters uiterst vriendelijk werden ontvangen en verzorgd. Er waren lange gangen met donkere granieten vloeren met strozakken erop. Daar waren onze slaapplaatsen. Het was er niet warm, maar we kregen genoeg dekens. Deze Abdij lag (en ligt nog steeds) circa 300 meter van de weg Vaals-Maastricht. Je ziet het complex rechts van deze weg, tegen een beboste heuvel liggen als een massief gebouw, met links en rechts een torentje (foto 29). In Mamelis was het ook dat we dagelijks onafzienbare colonnes Amerikaanse jeeps met aanhangers voorbij zagen trekken in de richting Maastricht. Deze jeeps – met de met zeilen afgedekte aan- hangers – waren op weg naar het dorp Margraten. Daar werd een grote militaire begraaf- plaats aangelegd. Dit verklaarde wat de aanhangers vervoerden (foto 30).
De weg naar huis was op dat moment nog niet open, aangezien het gebied boven de grote rivieren nog bezet was. Ik besloot daarom te proberen in Zeeland te komen waar neef Dries Mosselman (Dries van tante Keetje) een boerderij had. Wellicht zou ik daar voorlopig onderdak kunnen krijgen. Een van de eerste dagen in Mamelis hoorde ik van iemand dat er bijna dagelijks een vrachtwagen met vis vanuit Hansweert naar Kerkrade reed en dan de volgende morgen weer leeg terugkeerde. Nu lag Hansweert vlak bij Kruiningen waar Dries woonde, en Kerkrade was vlakbij Mamelis. Dat kon niet mooier, alleen moest ik wel weten of men mij mee wilde nemen. Ik reed dus op een middag met de fiets naar Kerkrade en zocht het bedrijf op, waar de vis werd afgeleverd.Toen ik dit gevonden had, heb ik de chauffeur van de vrachtwagen opgezocht en hem mijn vraag voorgelegd. Hij had er geen bezwaar tegen, alleen moest ik dan wel de volgende morgen vroeg in Kerkrade zijn. Hij wilde om half zeven vertrekken omdat het zaterdag was en hij niet te laat thuis wilde zijn. Dat was voor mij geen probleem, dus was ik die zaterdagmorgen de 28e april al om kwart over zes in Kerkrade. Mijn fiets werd boven op de lege viskisten gebonden en voor mij werd achterop de wagen een plaatsje vrij gemaakt tussen de kisten. Zo reden we om circa half zeven weg.
Het was een hele rit en ik was bekaf toen we eindelijk in de buurt van Kruiningen stopten om mij af te zetten. Bij Dries, Mientje en dochtertje Corrie werd ik hartelijk ontvangen en mocht ik blijven tot de bevrijding. Dat kon niet lang meer immers op aile fronten verslagen.Tijdens mijn verblijf in Kruiningen heb ik Dries geholpen op de boerderij en op hetland. Mijn volontairstijd bij de boer kwam mij nu goed van pas.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!