11. De laatste ruk naar huis
Op zaterdag 5 mei zagen wij, vanuit de woning van Dries en Mientje, ’s avonds de hemel boven Rotterdam helemaal verlicht door de zoeklichten. Wij dachten eerst aan een luchtaanval, maar van schieten was niets te zien of te horen.Al vlug werd er opgebeld door vrienden van Dries en Mientje die gehoord hadden dat de Duitsers de volgende dag zouden capituleren. Die schijnwerpers waren een voorschotje op het einde van de oorlog.
De volgende morgen was het overal feest. Zeeland was al sinds september ’44 vrij, dus kon je rustig feesten zonder bang te zijn voor wraakacties van de Duitsers. De ochtend van de bevrijding hebben wij geprobeerd om door Noord-Brabant bij Nijmegen te komen en daar via de brug boven de grote rivieren te belanden. We hoopten zo Wijk bij Duurstede te bereiken, waar de ouders van Dries woonden, evenals Zeist de woonplaats van mijn ouders.
In de buurt van Oss zijn we over dijken en door landerijen getrokken met het vrachtwagentje van Dries’ zwager tot we op een afdeling Britse militairen stuitten, die met het geweer in de aanslag op ons afkwamen.Wie we waren, wat we wilden en of we gek geworden waren. We stonden daar aan de binnenkant van de rivierdijk, maar zij hadden ons boven over de dijk aan zien komen rijden. Die Engelsen vertelden dat er aan de overkant van de rivier nog een detachement Duitsers lag dat nog geen bericht van de capitulatie had ontvangen of zich er niet aan wilde onderwerpen. Er werd vanuit de polder nog regelmatig gevuurd en of we maar zo gauw mogelijk wilden maken dat we wegkwamen Kruiningen. Enige tijd later hebben Dries en z’n zwager het nog een keer gewaagd, maar toen met een vrachtwagen vol voedsel voor de bevolking in het pas bevrijde gebied.Toen zijn ze er wel doorgekomen en zijn ze ook bij Dries z’n ouders in Wijk bij Duurstede geweest. Daar hoorden ze dat mijn vader (een broer van Dries z’n moeder) op 12 mei met de fiets op weg naar Wijk bij Duurstede, in het centrum van Doorn door een Canadese militaire truck was aangereden. Hij lag met een schedelbasisfractuur en diverse verwondingen in Zeist in het ziekenhuis. Daardoor werd mijn drang om naar huis te gaan nog groter.
Op een gegeven moment hoorden we dat, voor degenen die konden aantonen dat ze van Flakkee kwamen, er een mogelijkheid was om bij Dinteloord per vrachtschip over te steken naar Galathese haven bij Ooltgensplaat. Was je eenmaal op Flakkee, dan kon je vrij verder reizen naar Holland. Vanuit Ooltgensplaat kon je dan verder alle dorpen op het eiland bereiken. Op zaterdag 26 mei ben ik toen op de fiets gestapt en via Bergen op Zoom en Steenbergen naar Dinteloord gefietst. Bij de haven aangekomen bleken de berichten te kloppen. Er zou diezelfde middag weer een schuit oversteken. Om mee te kunnen moest je je aanmelden in een keet bij de haven. Daar bleek een van de gebroeders Boomsma uit Middelharnis de scepter te zwaaien. Ik weet niet meer of het Han of Rien Boomsma was, maar hij kende mij wel, dus was de zaak gauw geregeld. Eind van de middag vertrok ik met andere gegadigden in het ruim van het vrachtscheepje. Na aankomst in de Galathese haven ging het verder via de dijken richting Middelharnis. Aangezien de Duitsers in april ’44 heel Oost- Flakkee onder water hadden gezet door de sluizen open te laten staan en op vele plaatsen de dijken door te steken, zag je links en rechts alleen water. Boerderijen en dorpen stonden in het water. Op plaatsen waar de dijk doorgestoken was, moest je met je fiets op je schouder omlaag klauteren tot aan het waterpeil. Daar lagen dan wat planken, waar je overheen kon lopen naar de overzijde van het gat. Daar klom je dan weer naar boven en kon je je weg vervolgen tot de volgende doorbraak. Het was één desolaat gebied en onderweg was geen levend wezen te bekennen. Zo bereikte ik begin van de avond het dorp Middelharnis, waar op het Marietjespad mijn tante Maatje (naar wie ik vernoemd was) woonde. Zij was erg blij dat ze me zag en vond het prima dat ik bij haar bleef slapen. Zij had er begrip voor dat ik de volgende dag, zondagmorgen, direct verder wilde naar huis in Zeist.Vooral omdat ze gehoord had dat mijn vader (haar broer) in het ziekenhuis lag.
Zo ging ik de volgende morgen op pad naar de boot die van Middelharnis-haven naar Hellevoetsluis voer.Toen ik bij de boot aankwam, merkte ik dat een van mijn fietsbanden leeg liep. Op de boot had ik drie kwartier de tijd om die te plakken, zodat ik in Hellevoetsluis meteen weer kon opstappen en verder trekken richting Utrecht/Zeist. Ik herinner me dat ik een heel stuk autoweg heb gereden tussen Rotterdam en Utrecht. Bij Harmelen werd ik daar door de politie afgestuurd en moest langs de Leidse Rijn en door de stad Utrecht weer verder. Bij de buitenplaats Vollenhove gekomen heb ik maar eens de weg naar de Herenlaan gevraagd. Ik was voor de oorlog wel eens in Zeist geweest maar van de Herenlaan had ik nog nooit gehoord. Zo kwam ik om ongeveer half vijf op Herenlaan 12 aan, zette mijn fiets tegen het hekje en belde aan. De verrassing was groot dat ik zo onverwacht voor hun neus stond en de vreugde evenzeer. Het weerzien van moeder en de zussen na een afwezigheid van 22 maanden was best emotioneel.
Nadat we boterhammen hadden gegeten ben ik, met – ik meen – Tine en Jantje, meegegaan naar het ziekenhuis om pa te bezoeken. De zusjes zijn eerst de ziekenkamer binnengegaan en hebben na pa te hebben gegroet gezegd:“En nu is er nog iemand voor je pa, je zult niet raden wie”.“Marias toch niet?” Toen kon ik ook binnenkomen. Pa lag nog plat achterover i.v.m. de schedelbasisfractuur. Maar het weerzien was onvergetelijk. Zo kwam er dan een eind aan een onvrijwillige afwezigheid van een kleine twee jaar en mocht een hereniging plaatsvinden zonder dat wij verliezen in de sfeer van het gezin hadden te betreuren. Een grote reden voor dankbaarheid en de thuiskomst van pa, enkele weken later, werd daardoor een dubbel feest.
Nog één gebeurtenis wil ik vermelden, omdat de ’geleende’ fiets in het hele verhaal nogal eens is genoemd.Toen ik enkele weken thuis was, deed ik eens een boodschap op de Slotlaan in Zeist. Ik moest op de eerste etage van een woonhuis zijn en zette mijn fiets tegen de gevel, op slot.Toen ik een minuut of vijf later naar buiten kwam, stond er een jongeman in een blauwe overall aan met één of andere armband van de BS of zoiets. Hij zei:“Die fiets moet ik in beslag nemen mijnheer”. Ik antwoorde:“Nou, dat is jammer, want dan moet je mij ook meenemen. Ik ga niet bij mijn fiets vandaan en ik doe er ook geen afstand van.” Het vehikel was een Duitse fiets en dus geallieerde oorlogsbuit. Ik vertelde hem dat ik die fiets zelf bij elkaar gespaard had en dat ik er onder geen enkele omstandigheid afstand van zou doen. Bovendien hadden de moffen mijn zo goed als nieuwe Gazelle met trommelremmen gestolen! Hij raadde me aan hem over te lakken en er een ander, meer Hollands, stuur op te zetten.Toen kon ik hem meenemen. Ik heb er nog jaren in alle vrijheid met plezier op gefietst.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!