4. De ‘Schmuggelbrief’
Toen wij in juli 1943 in Offenbach arriveerden waren daar nog praktisch geen bommen gevallen. In Frankfurt was dat, vooral in de buitenwijken waar de meeste industrieën gevestigd waren, wel het geval. Aanvankelijk werd er in een gebouw in Frankfurt elke zondag een Nederlandse kerkdienst gehouden. We gingen daar vanuit Offenbach altijd heen met lijn 16, ten eerste voor de dienst, maar je ontmoette daar ook Flakkeese jongens die tegelijk met ons waren gearriveerd maar bij fabrieken in of bij Frankfurt waren tewerk gesteld (foto 16 en 17).
Ook ’s zaterdagsavonds ontmoetten we elkaar wel in Frankfurt. Het ontmoetingspunt was dan het Hauptbahnhof. Daar vertrokken in die tijd de zogenaamde “Urlaubtreinen” naar Holland. Dat was altijd op zaterdagavond en daar werden nogal eens brieven aan verlofgangers meegegeven om in Holland te posten voor familie. Later was dat afgelopen. Er gingen toen bijna geen verloftreinen meer omdat veel verlofgangers nooit meer terug kwamen. En als ze wel gingen was de controle heel scherp.
Eén keer had ik daarbij een tamelijk benauwde ervaring. Het was bekend dat de Duitsers doodsbang waren voor besmettelijke ziekten en aandoeningen, zoals exceem. Je hoorde af en toe van dwangarbeider s die middels een smeerseltje dat ze van thuis ontvangen hadden, zo onder de uitslag waren gekomen dat ze werden afgekeurd en op transport naar Holland gingen. Ik zag daar wel wat in en besloot een brief te schrijven aan Cor, mijn broer in Haarlem, met het verzoek om via z’n huisarts ook zoiets te organiseren. Gewapend met deze brief ging ik dus op een zaterdag- avond, samen met kameraden, naar Frankfurt in de hoop daar een verlofganger te treffen die bereid was de brief in Holland op de post te doen. We troffen daar ook een paar Flakkeese vrienden, onder wie Bert de Lint, Henk Faasse en ik geloof ook Bram de Bruin, allen uit Oude Tonge (foto 16). Omdat we vrij vroeg waren en de verloftreinen meestal pas laat vertrokken, gingen we eerst wat gebruiken in de stationswachtkamer. We zaten daar nog maar goed en wel of er kwamen een paar “heren” tussen de tafeltjes door naar ons toe lopen. Ze zagen of hoorden waarschijnlijk dat we “Ausländer” waren en zeiden:“Papiere bitte”. We moesten onze portefeuilles afgeven met alle papieren die we bij ons hadden. Die werden zorgvuldig bekeken waarna ieder zijn spullen terug kreeg. Behalve ik. Mijn portefeuille verdween in de jaszak van één van de heren, waarbij het commando klonk:“Gehen Sie mit!”.
Ik werd door deze mannen meegevoerd tussen de tafeltjes en stoelen door.Wat me wel goed deed was dat de vele Duitsers die in in de wachtkamer zaten een afkeurend gemompel lieten horen. Die waren duidelijk ook niet op de Polizei gesteld. Ik werd meegenomen naar een kantoor dat zij ergens op dat immens grote station hadden. “Setzen Sie sich!”, dus ging ik zitten op een stoel die me werd aanwezen, naast een bureau waar een van beiden aan ging zitten. De ander liep naar de telefoon, draaide een nummer en zei even later: “Mit Kriminalgefängnis? Hier mit Polizeistelle Hauptbahnhof. Wir haben hier ein Ausländer verhaftet, ein Holländer, der soll afgehold werden. Schicken Sie bitte ein Wagen mit Mannschaft. Es ist ein tüchtiger Kerl und mit Widerstand musz gerechnet werden!”. Nou had ik helemaal geen Widerstand in m’n hoofd, maar dat kon hij natuurlijk niet weten.
De ander pakte m’n portefeuille uit z’n zak en haalde daar drie tabakskaarten uit en de brief die met de verloftrein mee moest. In hun ogen blijkbaar twee zware delicten. Hij begon met de brief. Dat was een“Schmuggelbrief”(smokkelbrief) want er stond wel een adres in Haarlem op, maar er stond niet ”Holland” bij op het adres. Ik zei nog zoiets van dat zal ik wel vergeten zijn, maar daar kwam hij niet van onder de indruk.. Het was en het bleef een smokkelbrief. Hij keek me vol achterdocht aan en zei “Darf ich ihn lesen?” waarop ik antwoorde “Wenn Sie können, ruhig”. Ja, zei hij, hij kende Hollands, want hij was als militair in Holland geweest. Hij begon dus te lezen of in ieder geval te doen alsof.
Ineens zei hij:“Sieh’ste, hier steht ALARM. Sie haben über den Krieg geschrieben”. Ik zei:“Welnee, man, terwijl ik die brief aan mijn broer zat te schrijven, werd er luchtalarm gegeven, dus moest ik onderbreken.Toen het alarm voorbij was en ik weer verder kon schrijven heb dat aan m’n broer meegedeeld”. Hij was daar zeker tevreden mee, want hij las weer verder. Ik kreeg inmiddels steeds meer door dat hij helemaal geen Nederlands kende, want de hoofdzaak, dat van dat smeerseltje, daar las hij totaal overheen. Al die tijd zat ik wel erg flink te doen, maar ik zat tevens te luisteren of ik nog geen soldatenlaarzen op de gang hoorde van de “Mannschaft” die me kwam ophalen. Over de Kriminalgefängnis hadden we genoeg verhalen gehoord om daarover in de rats te zitten. Op een gegeven moment vouwde hij de brief op, deed hem in de enveloppe en stopte deze zonder verdere opmerkingen weer in mijn portefeuille. Toen kwam de tweede misdaad, de tabakskaarten. Ik handelde volgens hem in tabakskaarten, want iedereen kreeg één tabakskaart en ik had er drie in m’n portefeuille. Daar had ik niet zoveel moeite mee, want dat kon ik uitleggen. Ik zou voor Leen de Bakker, die toen in het ziekenhuis lag wegens zijn acute reuma, en voor Jaap Hendrikse, die wegens hoge koorts eveneens in het ziekenhuis was opgenomen, hun tabaksbonnen verzilveren als die geldig verklaard werden. Dit om te voorkomen dat ze verliepen. De derde kaart was van mezelf.
Dat alles uitgelegd hebbende kwam er een grote, zware schrijfmachine op het bureau en werd er een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt. En ik ondertussen maar luisteren of ze me nog niet kwamen ophalen. Vervolgens moest het proces- verbaal, na voorlezing, ondertekend worden.Toen ik ondertekend had gaf hij me mijn portefeuille terug en klonk het tot mijn grote verrassing ineens:“Gehen Sie!” Ik zal wel erg stom hebben zitten kijken, want hij brulde vervolgens:“Gehen Sie Mensch!” Ik vloog overeind en ben de eerste de beste deur die ik zag uitgerend. Daar kwam ik op een soort goederen-perron terecht. Hoe ik verder uit het station gekomen ben weet ik niet meer, maar even later liep ik weer op het plein voor het Hauptbahnhof. Daar zag ik al spoedig de vrienden, nog wit van de schrik, bij elkaar staan. Ze konden hun ogen niet geloven dat ik daar weer liep.
Enkele maanden later kreeg ik een dagvaarding van het Ambtsgericht in Offenbach am Main om me te komen verantwoorden wegens de tabakskaarten. Dat leverde geen problemen op en ik werd na een kort verhoor vrijgesproken en kon vertrekken.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!