Overlevenden

Slechts enkele Joodse Flakkeeënaars overleven de oorlog. Elias Hartogs keert al snel terug naar Flakkee, na eerst zijn vrouw Adriana (Jane) te hebben herbegraven. Zij is tijdens de onderduik overleden en tijdelijk begraven in een schuurtje bij het onderduikadres. Clara Vroegindeweij-Haagens en haar kinderen Wilna en Tineke zijn niet gedeporteerd omdat Clara getrouwd is met een niet-Jood. De zes overige Joodse overlevenden van het eiland overleven de oorlog allemaal op onderduikadressen in Nederland. Er is geen Joodse eilandbewoner die de deportatie naar concentratiekampen heeft overleefd. Direct na de oorlog is dat nog niet duidelijk. Eva Gazan-Meuleman hoopt nog tot begin 1946 dat haar dochter Sebilla uit de kampen terugkeert. De officiële overlijdensverklaringen laten nog veel langer op zich wachten, tot jaren na de oorlog.

Elias Hartogs

Eerste opvang en teruggave van geld, kleding en meubels

Debora Rood vertelt: ‘Toen ik na de oorlog in Middelharnis terugkwam, had ik niets meer. Ik was al mijn bezittingen kwijt en moest weer helemaal opnieuw beginnen. In mijn huis en in mijn winkel, die ik voor de oorlog samen met mijn zuster dreef, zaten vreemde mensen.’

Na de oorlog is er voor het handjevol Joodse overlevenden weinig aandacht en bijstand. Familieleden van Dirkslandse geïnterneerde NSB’ers ontvangen geldelijke steun, maar de enige Joodse overlevende van het dorp, Eva Gazan-Meuleman krijgt niets. Ook in naoorlogse lokale kranten is weinig aandacht voor het leed van Joodse medeburgers. Om ervoor te zorgen dat Joden of hun nazaten hun bezittingen weer terugkrijgen, worden er bewindvoerders aangesteld. De bewindvoerders plaatsen al snel na hun benoeming advertenties om goederen en contanten terug te krijgen. Flakkeese Joden hebben voor een waarde van tienduizenden guldens contanten en sieraden ondergebracht bij buren en kennissen.

Levi Polak ging bijvoorbeeld op zijn laatste avond in Middelharnis – hij had de oproep tot deportatie al ontvangen – naar zijn buurman met goederen en een zelfgeschreven verklaring. Als hij niet zou terugkomen, zouden zijn bezittingen voor buurman Appel zijn, zo stond daarin. Een officieel testament opstellen mocht hij als Jood niet meer. Na de oorlog meldt buurman Appel dit aan de bewindvoerder en brengt  ook de bewaarde fauteuils, stoelen en koffers met kleding mee. Niet iedereen is zich ervan bewust dat deze onderhandse verklaringen niet rechtsgeldig zijn. De buurman van Debora Polak meent echt, dat de door hem bewaarde fl. 3500,- zijn eigendom zijn, omdat Debora dat gezegd had voor haar vertrek.

 

 Híj wordt wel overtuigd door de bewindvoerder dat zo´n belofte niet rechtsgeldig is, maar dat geldt niet voor iedereen. Beheerder Den Hollander, die voor Debora Rood de meubels van haar broer probeert terug te krijgen – die zijn ingepikt door een vage kennis terwijl Deborah zelf geen meubels heeft, verzucht:

‘Allerwege ontmoet men een ontstellende mentaliteit, welke hieruit bestaat, dat men het als heel normaal beschouwt dat in bewaring gegeven goederen het eigendom geworden zijn van degene die deze in bewaring heeft gekregen. Zelfs teruggekeerde Joden slagen er vaak niet in hun eigen goederen te ontvangen. Het is diep treurig dat bij het grote publiek het verschil tussen mijn en dijn verdwijnt, zodra het gaat om van Joden afkomstige goederen.’

Het verdwijnen van de sjoel

‘Van het weder in orde brengen kan geen sprake zijn, dat zou natuurlijk doelloos zijn’ schrijft Elias Hartogs in 1946 over de Joodse gemeente te Middelharnis. Hij is de enige mannelijke volwassen overlevende van de gemeente. Het is een Joodse vereiste dat er ten minste tien volwassen Joodse mannen aanwezig zijn om een dienst te kunnen laten plaatsvinden.

Tijdens de oorlog is de synagoge gebruikt als opslagplaats voor de Wehrmacht. Na de oorlog wordt het gebouw al snel verkocht aan een cafetaria-eigenaar. Debora Rood schrijft  daarover: ‘Ik wilde de synagoge bezoeken, maar ik kon niet naar binnen. Korte tijd later werd er een ijssalon in gevestigd. Ik kon dat niet begrijpen.’

De synagoge, de Joodse begraafplaats en enkele Joodse winkels zijn in juni 1942 door een groepje NSB’ers beklad. Elias Hartogs dient na de oorlog daarom een aanklacht in.  De daders worden gevonden en veroordeeld.

Tijdens de oorlog is door de bezetter geen huur betaald voor het gebruik van de synagoge. Ook na de oorlog volgt er geen verrekening. De kosten voor het weer herstellen van het gebouw zijn voor de rekening van de nabestaanden. Op 13 juli 1947 wordt de Nederlands Israëlitische Gemeente van Middelharnis officieel opgeheven.

Economisch rechtsherstel

In maart 2013 wordt ontdekt dat gemeente Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog na de oorlog boetes heeft opgelegd aan Joodse huiseigenaren of hun erfgenamen voor het in de oorlogsjaren niet betalen van erfpachtbelasting. Hierop laat gemeente Amsterdam uitgebreid onderzoek doen naar haar handelen met betrekking tot het rechtsherstel en het naheffen van lokale belastingen. Vrijwel alle gemeenten met meer dan tien Joodse inwoners volgen met een onderzoek. Voor gemeente Goeree-Overflakkee is er dit onderzoek uitgevoerd door historica Betsy Biemond-Boer. De uitkomsten van het onderzoek zijn gepresenteerd aan de gemeenteraad op 26 september 2024. 

Het rechtsherstel is een langdurig en kostbaar proces. Op Goeree-Overflakkee gaat dit zeker niet sneller of persoonlijker dan elders. Joodse huiseigenaren op Goeree-Overflakkee blijken de lokale belastingen en verschuldigde erfpacht

steeds voldaan hebben, ook over de oorlogsjaren waarin zij en hun familieleden niet konden beschikken over hun percelen en vaak al vermoord waren. Dat wrange feit is te wijten aan hoe de landelijke overheid het rechtsherstel had ingericht. De gemeenten op Goeree-Overflakkee hebben zelf geen Joodse panden aangekocht. Gemeente Middelharnis huurt wel tijdens en na de oorlog een Joods pand voor de vestiging van een ambtelijk bureau en ook gemeente Dirksland huurt een Joods pand tijdens de oorlog en maakt de huur over aan de NSB’er die dit pand gekocht heeft. Na de oorlog continueren zij deze huur nog enkele maanden. Voor vrijwel alle Joodse panden op Goeree-Overflakkee vindt na de oorlog administratief rechtsherstel plaats. Voor een tweetal panden lijkt dit echter achterwege te zijn gebleven. Uiteindelijk is  pas in 1955 het laatste rechtsherstel afgerond. Traag, kil en bureaucratisch zijn woorden die het rechtsherstel ook op Goeree-Overflakkee omschrijven.

Het 147 pagina’s tellend onderzoeksrapport ‘Ik kon dat niet begrijpen’ is te koop in de webwinkel van stichting WO2GO. De titel is overgenomen van Deborah Rood, een Joodse overlevende van de oorlog, die dit in een brief aan een vriend schreef. Ze had bij de gemeente geklaagd omdat in het gebouw van de Sjoel, de synagoge, al binnen enkele jaren na de oorlog een cafetaria werd geopend.

Een verdwenen gemeenschap

De Joodse overlevenden trekken vroeger of later allemaal van het eiland weg. Clara Amalia Haagens gaat bij  familie in Oud-Beijerland wonen, Henk Benno blijft op zijn onderduikadres in Friesland. Wanneer Eva Gazan-Meuleman in februari 1946 eindelijk duidelijk is dat haar man én dochter zijn vermoord, verhuist zij naar haar geboortestreek Twente. Elias Hartogs gaat in 1947 in een bejaardenhuis in Amsterdam wonen. Jaap Cohen herstart al in de zomer van 1945 de slagerij van zijn vader. Nadat deze door de Watersnoodramp weer ernstig beschadigd raakt, verlaat ook hij het eiland. Debora Rood verkoopt in 1955 haar winkel in Middelharnis en verhuist naar Apeldoorn. Op 100-jarige leeftijd overlijdt ze in een Joods bejaardenhuis te Bussum.