De Joodse gemeenschap voor de oorlog

De eerste Joden vestigen zich al voor 1800 op Goeree-Overflakkee. Op 2 april 1840 begint men aan de bouw van een synagoge aan het Zandpad te Middelharnis. Op 2 april 1840 wordt daarvoor de eerste steen gelegd. Boven de deuren van de ark staat in het Hebreeuws de inscriptie: ‘Weet voor Wien gij hier staat. Ik stel den Eeuwige geduriglijk voor mij’.

Rond 1880 is de Joodse gemeenschap op Goeree-Overflakkee het grootst, met bijna 150 personen verdeeld over vier dorpen. Bij een volgende telling, een decennium later, blijkt het aantal Joden met een derde verminderd te zijn: er wonen dan nog slecht 102 Joden op het eiland. Naar het reden van deze krimp blijft gissen. Het aantal Joodse families blijft dan tot eind jaren twintig min of meer stabiel. Wel vergrijst de gemeenschap; vooral de wat armere Joodse jongeren trekken, evenals hun katholieke en gereformeerde leeftijdsgenoten, naar de stad om daar te huwen en van de vele organisaties van de bloeiende stadsgemeenten te profiteren.

Joodse school

Naast de synagoge wordt al snel een Joodse school gebouwd, waar Joodse kinderen op woensdag en zondag les krijgen in het Hebreeuws en de Joodse geloofswetten. Aan de school wordt een onderwijzerswoning gebouwd. Bijna vijftig jaar zorgt voorganger David Slager voor het onderwijs en voor het voorgaan in de Joodse diensten op sjabbat. Een opleiding tot rabbi heeft hij niet genoten, dus zo mag hij officieel ook niet genoemd worden. Vanwege zijn lange en gerespecteerde staat van dienst, heet hij in de volksmond toch vaak ‘rebbe Slager’.

Sjabbat

Vooral uit het vieren van de sjabbat bleek het verschil tussen Joodse families en andere bewoners van Goeree-Overflakkee. Joodse winkels gaan vrijdagavond dicht, om zaterdagavond na zonsondergang nog even open te gaan. Verschillende oudere Flakkeeënaars hebben nog herinnering aan de Joodse sabbat van hun buren. Zo vertelt dhr. Van Splunter bijvoorbeeld over de sabbat bij buurfamilie Gazan:

‘Ik ging elke vrijdagavond eten bij hen. Dan was het sabbat. En dan kreeg je eten, dat had je thuis niet, zo lekker. Wat ze precies aten dat weet ik niet meer, maar de tafel stond vol met eten. Ik werd geroepen: ‘We gaan eten’, en dan ging ik naar hen toe. Ik was enig kind. Er werd heel veel gezongen, onder het eten, het was een echte sabbatmaaltijd. Er was een stoel, daar zat niemand op, want als de Messias kwam, moest er een stoel zijn. Met de sabbat ging de winkel op slot, maar de ingang naar woonhuis bleef open. Ik vroeg een keer waarom die deur niet op slot ging: stel je voor dat de Messias kwam, dan mocht de deur niet op slot zitten. Ze gingen dan ook naar de synagoge. Daar ben ik ook wel een paar keer geweest, maar kan ik me haast niks van herinneren. Daar waren ze heel open over hoor, er kwamen wel meer gasten. Ze vierden ook feesten. Bij ons achter de Kaai hadden ze een diekje en daar gingen ze dan bivakkeren, daar bouwden ze een hut. Dat was voor het loofhuttenfeest. Iedereen wist dat gewoon, de Joden doen dit en dat, leven en laten leven.’

Verbonden

De Joodse gemeenschap heeft een groter netwerk dan andere eilanders destijds. Dat komt voor een deel doordat men het liefst wil huwen binnen eigen kring, zoals ook andere gelovigen dat doen. Omdat de gemeenschap op het eiland klein is, komen huwelijkspartners al snel van ver. Daarnaast behoort een aanzienlijk deel van de Joodse gemeenschap tot de middenstand en onderhouden zij handelscontacten met ‘overkanters’. De Joodse gemeenschap op het eiland is erg aan elkaar en aan de gemeente verbonden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de aandenken die men schenkt aan de synagoge, als blijk van waardering, bij het bereiken van kroonjaren en huwelijksjubilea bijvoorbeeld.

Flakkeese Joden hebben echter ook veel sociale contacten buiten de eigen gemeenschap. Voorbeelden van Joodse families die deelnemen aan het verenigingsleven in alle dorpen zijn er talloos. Zo is Henri Haagens voorzitter van de voetbalvereniging en zijn broer bestuurslid van de plaatselijke Oranjevereniging, zwemt Eva Mesritz bij de Flakkeesche Zwemclub, zingt Sera Haagens bij Excelsior en is Levie de Winter lid van demuziekvereniging in Oude-Tonge. Vrienden heeft men ook onder niet-Joden. Van antisemitische stereotypen is echter ook sprake. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verhaal van de jonge Leofried Durlacher, die in Dirksland wordt nageroepen door leeftijdsgenoten: ‘Jood, Jood, waar moet je naartoe? Hij moet naar de Jodenkerk toe.’

Slachten

David Slager is als ‘sjocheet’ ook uitvoerder van de rituele slacht in de verschillende Joodse slagerijen op het eiland. Ooggetuigen kunnen zich dit nog herinneren. Zo vertelt dhr. Van Kempen uit Oude-Tonge:

‘Meijer Cohen had een slagerij in de Kerkstraat. Ik weet nog dat we uit school liepen en dat we zeiden: ‘We gaan even bij Meijer Cohen kijken of hij aan het slachten is’. Dat ging met een groot mes op de hals van de koe, en dan was er een rabbi bij met een keppeltje op, en dan werd er ritueel geslacht. De hals afsnijden deed de rabbi, maar Cohen slachtte het dier verder. Hij had een groot abattoir, en daar ook een grote deur, een mendeur zei men vroeger, en dan gingen we er aanhangen en zo overheen kijken, want de bovendeur stond open.’

Winkeliers

Slager is een veel voorkomend beroep onder Joden, en ook op Goeree-Overflakkee zijn er maar liefst vier Joodse slagers. Ook de andere Joden zijn vooral als middenstander actief. Naast slagers zijn er een aantal kledingzaken (stoffen, petten, fournituren, lompen) in Joodse handen; daarnaast zijn er ook twee juweliers. Een aantal Joodse ondernemers heeft een ‘hit’ of zelfs een auto, waarmee men boerderijen en gehuchten in de verre omtrek kan bedienen. Zo reikt de klantenkring van slager Hammelburg uit Sommelsdijk tot Stellendam en worden de stoffen van Wed. L. Cohen uit Dirksland tot in  Ouddorp aan de man gebracht.

Welstand

Wat betreft sociaaleconomische status vormt de Joodse gemeenschap een dwarsdoorsnede van de bevolking. Verschillende grote, arme gezinnen trokken aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw naar de stad. Er zijn echter ook enkele minder vermogende families achtergebleven die met moeite de huis- en/of winkelhuur kunnen betalen en daarmee geholpen werden door het synagogebestuur. Daarnaast zijn er ook een aantal meer gegoede families.

Dreigend gevaar

Dat er met Hitler aan de macht gevaar dreigt voor Joden, ontgaat de Joodse bevolking van Goeree-Overflakkee zeker niet. Na een Joodse winkelboycot in april 1933 besluiten Henriëtte en Benno Cohen-Durlacher om hun twee zoontjes alvast naar haar ouders in Dirksland te sturen. Henriette en Benno verkopen hun zaak en keerden, vol verhalen over het antisemitisme van de nazi’s, terug naar Rotterdam. Ook andere Joodse handelreizigers, zoals de oud-Sommelsdijker Mozes de Haas, brengen verhalen mee over wat er gaande is in het buurland. Wanneer er in het naburige Hellevoetsluis een vluchtelingenkamp wordt geopend (eind 1938, begin 1939 komen de eerste vluchtelingen) dragen verschillende Joodse Flakkeeënaars financieel bij aan de ondersteuning van deze Joodse vluchtelingen.