Het verhaal van Stoffel Keijzer Czn.

 10 mei 1940, gebrom in de lucht van overkomende vliegtuigen naar later bleek van de Duitse Luchtmacht en in de verte het lawaai wat afkomstig was van luchtdoelgeschut vanuit de duinen van Rockanje. Dat zijn mijn herinneringen aan het begin van de 2e wereldoorlog. Wat er allemaal boven mijn hoofd hing was op dat moment totaal niet bekend. Wel was iedereen opgewonden in het dorp en men liep naar de oude vissershaven om toch eens te zien wat er gebeurde, aan de overzijde van het Haringvliet. In mijn jeugd ben ik, dus ook in de oorlog, met mijn vader mee uitgevaren op de garnalenvangst. De Duitsers, waarvan sommigen in het begin dachten, dat achter het eiland Schouwen-Duiveland Engeland zeer dichtbij lag, hielden de vissers nauwlettend in het oog, door met patrouillevaartuigen de vissers te begeleiden. Ging men buiten een denkbeeldige lijn, getrokken vanaf de vuurtoren te Ouddorp, naar de punt van de Waterweg dan kreeg men een schot voor de boeg als waarschuwing. Toen de oorlog langer duurde, mochten de vissers niet meer uitvaren, vooral toen D-Day in 1944 was begonnen. Wat dachten de Duitsers? Dat de vissers met hun scheepjes de geallieerden wel eens zouden helpen om eventuele rivieren over te steken. Dat ze ons daarbij niet nodig hadden wisten zelfs de Duitsers niet. Toch werd de gehele vissersvloot opgelegd in Schiedam, waar een oud-Stellendammer toezicht zou houden, zodat er geen brandbare spullen, als die nog aan boord waren, gestolen zouden worden. Toen de bevrijders dichterbij kwamen gingen de bezetters allerlei afweermiddelen plaatsen om eventuele landingen van parachutisten tegen te gaan.

Een van die dingen was het plaatsen in de polder van houten palen van dennebomen, die op andere plaatsen in het land gekapt waren. De bemanning van de vissersvloot moest die dingen in de grond zetten, maar vooraf moest elke paal gepunt worden. De spaanders die daar af kwamen mochten mee naar huis genomen worden als brandhout. Mijnenvelden werden aangelegd. In december 1944 waren de geallieerden in Brabant zo dichtbij, dat de bezetting het nodig vond dat alle mannen van 17 tot en met 40 jaar naar Duitsland moesten om daar te werk gesteld te worden. Zelf ben ik op 21 december 1944 17 jaar, dus ik moest ook mee. Op transport gesteld eerst met de tram van de RTM naar Middelharnis, daar vandaan met een binnenschip naar de overkant in het donker, want in die tijd was de luchtmacht van de bevrijder zeer actief en schoot op alles wat voer of reed. ’s Avonds toen we voor anker lagen langszij een graanelevator, werd me door een boer, die met een roeiboot verplicht werd wat stro aan boord te brengen, gezegd me te verstoppen op die elevator, dan zou hij me in het donker er af komen halen. Ik durfde dat niet. Later kwamen we aan in Amsterdam en moesten we bivakkeren in een bananen-loods, waarvandaan we de andere nacht weer verder gingen over het IJsselmeer naar Kampen. Daar werden we ingekwartierd in de Generaal van Heutzkazerne, waar wij een plaats kregen in het stro in de paardenstal. Met de trein via Kampen naar Duitsland was nou niet direct een plezierreisje. Het vroor dat het kraakte en de trein was niet verwarmd. Door ons in te rollen in de meegenomen dekens hebben we ons enigszins kunnen warm houden maar het was toch niet direct aangenaam. Ie Kerstdag 1944 arriveerden we ’s avonds laat in Nordhausen, in een groot kamp waar naar later bleek voor ons geen plaats was. Dit had tot gevolg dat we in groepen in de rondom liggende dorpen werden ondergebracht. Zelf moest ik me naar het dorpje Wahlhausen waar ik werd ondergebracht in een groot café met 150 personen. Van daaruit werden we na enige tijd te werk gesteld bij de Duitse Spoorwegen. We moesten o.a. de wissels op de emplacementen sneeuwvrij houden en diverse andere klusjes opknappen. Dit moest zowel overdag als ’s nachts gebeuren. Op zo’n avond heb ik iets meegemaakt wat ik nooit meer zal vergeten. Toen ik bezig was aan zo’n wissel stopte er vlakbij een rangeerlocomotief. Enigszins benieuwd keek ik even naar boven en gelijk klonk het: „WAT DOE JOE HIER?”. Wat was het geval, een jongen die met de arbeidsinzet eveneens gedwongen naar Duitsland was gegaan stond op die locomotief als machinist en bleek een Stellen­dammer te zijn. Zijn naam was Aren v.d. Vlugt, op Stellendam spraken ze van Aeren van Siemetje. Verheugd om een bekende te ontmoeten op zo’n onverwacht ogenblik konden we in ’t kort wat gegevens uitwisselen.

Overdag waren we werkzaam aan de spoorwegen. Dagelijks kwamen er treinen voorbij met oorlogsmateriaal zoals kanonnen. Soms wel drie tot vier keer op een morgen, totdat een van ons in de gaten kreeg dat de nummers van de op de trein geplaatste voertuigen steeds dezelfde waren!

Een gebeurtenis heeft voor mij ver strekkende gevolgen gehad. Wat gebeurde er namelijk op 22 februari 1945? Door grote formaties bommenwerpers werden er op die dag talloze kleine dorpjes gebombardeerd, met als doel de bevolking klein te krijgen. Ook Wahlhausen kreeg een lading bommen, om precies te zijn 5 minuten voor 1 uur ’s middags. Zelf werd ik getroffen door een bom splinter in mijn linker-onderbeen, waardoor ik niet meer in staat was om te lopen en ik veel pijn had. Na door de ziekenverzorger van het kamp eerste hulp te hebben gehad werd ik in een onbeschadigd huis neer­gezet en pas om vier uur op transport gesteld naar Sangerhausen waar een groot ziekenhuis was. Hoe dat transport verliep? Wel, op een boerenwagen werd de brancard neergezet zonder enige beschutting tegen koude en wind en getrokken door een tractor. Een Dirkslandse jongen die dat zag vroeg „Wie gaat er met je mee?” Waarop ik antwoordde „Niemand”. „Dan zal ik het doen,” en zo klom hij naast me op die wagen. Dat ik het koud kreeg was wel te begrijpen en ook Dirk Hameete die met me meeging ontging dat niet. Wat deed hij? Hij trok zijn jas uit en dekte me daarmee zover dat ging toe en zei: „Zo, dat helpt misschien wel.” Dat hij zelf blauw zag van de kou deerde hem op dat moment niet. Doordat de stelregel toentertijd in de ziekenhuizen en hospitalen de volgende was: „Eerst de Duitse gewonden helpen en daarna de Auslander” had dit voor mij tot gevolg dat ik enkele dagen in dat ziekenhuis gelegen heb voordat medische hulp gegeven werd. Doordat door die wachttijd infectie in mijn been was opgetreden was er niets anders te doen, dan het gehele been te amputeren. Nadat we bevrijd zijn geworden door de Amerikanen, kwam er na enkele dagen een delegatie uit het kamp met de mededeling dat we naar Holland mochten. Na overleg met de medische staf van het ziekenhuis werd besloten, dat ik met de ambulance naar het kamp gebracht zou worden en vandaar door de anderen meegenomen naar Holland. Hoe dat moest, eerst naar Nordhausen? Ik werd door vier man op de brancard naar de grote weg gedragen, de eerste de beste Amerikaanse legerwagen werd aangehouden en de situatie aan de chauffeur uitgelegd. „Yes”, was zijn antwoord en nog zou ik deze man voor zijn ritje naar Nordhausen willen bedanken. Vanuit Nordhausen vandaan bleek het niet mogelijk om onze reis naar Holland gezamenlijk te maken en werd ik met een ambulance naar Dresden vervoerd, waar ik in een Rode Kruistrein via Nederland naar Luik in België gebracht werd. Vandaar na enkele dagen naar een noodhospitaal in Maastricht.

Dan ging de een naar huis dan de ander, totdat een verpleegster met de vraag kwam, „Heb jij geen familie? Iedereen krijgt hier post en jij niet!” Ik vertelde dat ik nog geen bericht naar huis had durven schrijven omdat ik een been miste. Binnen 5 minuten was zij terug met een briefkaart met de opdracht: „Nou schrijven waar je bent!!!!”  Na enige dagen werd er omgeroepen dat de kapper gearriveerd was en ook ik liet mijn haar fatsoeneren. Toen de kapper druk bezig was hoorde ik ineens mijn naam omroepen. Wie stond daar? Mijn eigen vader, met de toenmalige taxichauffeur Piet Blokland. Wat was er gebeurd? Toen de loco-burgemeester gehoord had waar ik was, gaf hij direct opdracht met een taxi naar Maastricht te rijden om me daar op te halen op kosten van de gemeente Stellendam!

Nadat ik vandaar vertrokken was en we ter hoogte van Valkenburg reden, vroeg mijn vader: „Zou je niet eens een gebakken visje lusten?” „Stop eens even Piet”, werd de chauffeur gevraagd en wat kwam er te voorschijn? Twee gebakken vissen. Of ze lekker waren!! Tot besluit 21 december 1945. ’s Morgens vroeg omstreeks 9 uur stopte de bode, voor onze deur en laadde een nieuwe fiets uit en kwam naar onze voordeur toe. „Goeie morgen, wil je maar even tekenen voor ontvangst.” „Welnee man, dat moet hier niet zijn, want niemand heeft een fiets besteld dus dat is vast verkeerd.” Om me te overtuigen werd de vrachtbrief getoond, maar wat ik niet zag was dat de organisator achter dit alles juist op de fiets kwam aangereden, in de persoon van meester Neels die voorheen op de Hervormde Basisschool werkzaam was. Deze meester Neels was als ziekenverzorger in ons kamp geweest en had alle jongens aangeschreven met het verzoek 1 gulden met een handtekening te willen opsturen!  Het resultaat? Namens alle jongens een nieuwe fiets en een album met handtekeningen! Dat ik dus als jongen van 17 jaar als invalide terugkeerde was een hele verandering in mijn leven: van garnalenvisser omturnen naar een kantoorleven. Het is door Gods goedheid mogen gelukken. Met in gedachten onze kameraden van dezelfde of ongeveer dezelfde leeftijd die nooit meer teruggekeerd zijn, maar door bombardementen, beschietingen of door ziekte van huis en haard verdreven hun leven verloren.

Bron: Kom vanavond met verhalen…

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.