Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog van Bert van der Laan, geboren 1927 te Middelharnis.
Ik kreeg op die manier mijn tweede stel ondergoed! Tijdens mijn werk brak de kap van mijn klomp. Een stuk blik hielp ook maar even. Later kreeg ik een paar schoenen van een Duitser. Na een aantal uren zo gewerkt te hebben, ging het regenen tot half vijf. We mochten schuilen in een schuurtje, maar even later zei die mof “‘Arbeiten!”.Toen moesten we terug naar Wallhausen, weer met de trein. Hard vriezen, dus geen lolletje. Zaterdagavond kwamen we daar aan en de andere dag moesten we in een steengroeve gaan werken. Na een week dacht ik bij mezelf: dat houd ik niet vol met deze kleren, ik zal hier nog sterven van de kou! Een jongen van Hoogzand vroeg of ik niet wilde ruilen met hem, hij werkte in de keuken. Ik vroeg waarom hij wilde ruilen. Hij zei:”Daar werkt een vrouw die helemaal gek wordt af en toe, omdat haar man aan het Oostfront zit. Met twee man moeten we ze dan in bedwang houden, dat ben ik zat”. Ik wilde wel ruilen natuurlijk. Eten had ik toen voldoende. Boven ons zaten Russen, die hadden het helemaal slecht. Ik kon regelmatig wat aardappelen in de (water)soep doen, waar ze heel blij mee waren. Na zes weken moesten we weer naar Nordhausen, weer drie en een halve dag in de trein. Ik kwam al snel een paar jongens uit Sommelsdijk tegen, waar ik aan vroeg of ze het goed hadden.” We sterven van de honger hier”, was het weinig bemoedigende antwoord. Ik vertelde dat ik alle zes weken dat ik in Duitsland was nog steeds hetzelfde ondergoed aan had, ik wilde het nog laten zien ook! De enige mogelijkheid om mijn kleren te wassen was dat ik met mijn bovenkleren ging slapen, mijn ondergoed stopte ik in bruin water dat verwarmd werd op een kachel. De luizen kwamen boven drijven.Als het weer droog was trok ik het weer aan. Op zeker moment was er iemand, Simon Bal, hij woont tegenwoordig in Canada, die vroeg om een krant. Hij had een stel ondergoed wat onder de luizen en smerigheid zat, dat wilde hij weg gooien.Na een paar keer sliep ik zo vast, dat ik me niet ging melden. Daar wisten ze ook wel wat op. Met een mitrailleur met losse flodders vlak bij me maakten ze me wakker! Die Duitsers hadden grote schik. Daarna zijn we met een trein verder vervoerd. We bleven met twee man over, ene Doornheim uit de Ring en ik. Ik vroeg of hij voor mij wilde want ik wilde zo lang mogelijk in Nederland blijven. Hij vond dat geen punt, want ” Je komt er toch terecht”, zei hij. Ik weer terug naar het stro. Doornheim werd in Wierden bij de treinbeschieting doodgeschoten! Later moest ik natuurlijk toch. Met een trein zonder ramen terwijl het hard vroor, duurde een reis van vier dagen wel erg lang. Gelukkig kreeg ik van ene Vermaas uit Middelharnis een deken waar ik me inrolde. Middelijkerwijze was dat mijn redding, anders had ik het niet volgehouden in mijn schamele kleding. Steeds moesten ze stoppen, dan weer een stukje rijden, eindeloos lang totdat we in Nordhausen aankwamen. Met z’n drieën naast elkaar werden we afgemarcheerd naar een Lager, dat bleek echter vol te zitten. Voor acht mensen was er geen plaats meer, waaronder ik natuurlijk. Toen moesten we weer terug naar de trein. Inmiddels hadden we in vier dagen niet gegeten! We wilden niet verder voor we gegeten hadden. De burgemeester werd gebeld, maar die kon ook niet voor eten zorgen. Ten langen leste kregen we een hard stukje kuch, waarbij ik nog flink in mijn vinger sneed.In Kampen aangekomen werden we ondergebracht in een kazerne, in een grote ruimte waar een laag stro in lag waar we op konden slapen. Regelmatig moesten we ons melden.Een dag voor de razzia werden we gewaarschuwd door een politieagent die aan de deur kwam vertellen dat er een razzia zou plaats vinden. Ik ben toen ondergedoken bij Bijleveld aan de Langeweg in een tuinderij, achter een stapel aardappelkisten. Bijleveld zelf ging zich meldden in de veronderstelling dat hij zou worden vrijgelaten in verband met de voedselvoorziening. Maar erger was dat hij ook ons ging verraden! We zaten daar met z’n vieren toen een Duitser ons kwam halen. Toen ik uit het schuurtje kwam vroeg hij of er nog meer zaten, waarop ik antwoordde dat dat niet zo was. Ter controle schoot hij dwars door het schuurtje heen! De kogel ging vlak langs Leen Albrechts heen. De meesten hadden koffers met kleren bij zich toen ze zich meldden. Ik had alleen de kleren die ik aan had met een paar oude klompen met een blikje over de kap! Ik vroeg of ik kleren mocht halen, maar dat werd niet toegestaan. Zo ben ik in het schip gegaan. Via Rotterdam naar Kampen waarbij ik nog bijna verdronken ben doordat ik overboord viel.
Het duurde een hele week eer die colonne tanks en andere voertuigen langsgetrokken was. Onvoorstelbaar veel materiaal werd er aangevoerd. Veel van de jongens gingen aan het stelen bij de bevolking. Ik zat bij de Amerikanen aardappelen te schillen. Op een spoorwegemplacement stond een trein, gevuld met koffers waarin weer allerlei kledingstoffen zaten, helemaal vol ! Daar heb ik wel een koffer van meegenomen! Toen ik weer aan het schillen was, stonden er twee Amerikanen bij me. Zwaar bewapend, grote messen aan hun koppel, die moesten nog naar Berlijn. Ik probeerde een praatje met hun te maken. Na verloop van tijd begonnen ze heel hard te lachen, maar ik wist niet waarom. Op zeker ogenblik zeiden ze tegen me :”Praat maar gewoon Hollands, dat kunnen we misschien wel beter als jij”. Het waren emigranten uit Holland die naar Canada waren geëmigreerd. Ze vertelden dat ze ’s middags naar Den Haag moesten. Ik dacht gelijk maar mee te gaan, maar dat kon niet want ze gingen met een motor met zijspan. Ze wilden wel een brief voor ons meenemen. Twee dagen later was die brief al in Middelharnis. Ze wisten toen in ieder geval dat we nog leefden. Op een gegeven moment wilden ze ons wegbrengen met een drietal Duitse Heinkels, maar dat zag ik niet zitten en ik heb er voor bedankt. Een groepje uit Rotterdam waagde het wel. Ik dacht ,straks schieten ze je nog neer met al die grote hakenkruisen op die toestellen. Of ze goed aangekomen zijn weet ik niet.Toen moesten we weer aan het werk. ’s Middags om een uur kwamen er vliegtuigen. Ik telde er vijfendertig. De zwaarste bommen werden afgeworpen. Alles veranderde in een puinhoop en wolken stof en gruis. Je stikte bijna. Daarbij werd ook Stoffel Keijzer getroffen, waardoor hij een been moest missen. Hij werd naar het ziekenhuis in Sangerhausen gebracht. Voorlopig konden we niet meer werken. Op een zeker ogenblik komt er ’s middags om twee uur een overvalwagen met Duitsers die kwamen vertellen dat we ’s avonds weggevoerd zouden worden. Op advies van Triemstra ben ik toen door de ramen gevlucht, uren lang gelopen de bergen in. De andere dag was ik met een man overgebleven, een zekere Markwat. In een grindgroeve hebben we een gat gegraven waarin we kropen met een bos takken over ons heen. De volgende dag kwamen ze ons zoeken met honden! Gelukkig werden we niet gevonden. De andere morgen om een uur of zes hoorden we een groot lawaai. Toen we op onderzoek uitgingen bleken het Amerikaanse tanks te zijn. De bemanning zat erop, zwart en besmeurd. Ze gooiden chocolade en sigaretten naar ons. We hebben staan dansen van vreugde ! Ook heb ik het nog een keer meegemaakt dat we aan de spoorweg moesten werken en er een trein aan kwam in de verte.”Niet kijken en rustig door blijven werken”, zei die mof die ons begeleidde. Vlak bij ons stopte die trein waar bovenop mitrailleurs stonden. De deuren werden opengemaakt. Er rolden menselijke skeletten uit die de gelegenheid kregen om te plassen, wat meer op bloed leek dan op water ! Met de kolf van het geweer werden ze weer in de wagons geslagen en verder ging het weer. Dat was een trein met joden begrepen we!Het was geen vervelende vent, geen nazi, maar hij stond ook onder anderen. Op dat moment werd er vol-alarm afgegeven, terwijl ik aan een kipkar stond. Er kwam een vliegtuig aan die een heleboel lichtkogels afwierp. Een prachtig gezicht. Die mof had in de gaten dat dit een markeren was voor het bombardement wat volgde. Even later kwamen er duizend vliegtuigen die twee volle uren bombardeerden! De spoorrails stonden steil overeind in de lucht en er was niemand meer te zien. Volgens die mof moest ik terug gaan lopen langs de lijn naar Wallhausen, hij gaf me nog een hand ook! Om elf uur ’s avonds kon ik niet meer. Het was pik donker en het schoot niet op. Bij een huisje aan de Bahn heb ik aangeklopt om even te rusten.Een baanwachter deed open. Eten had hij niet voor me! Ik kreeg een stok van hem om mee te lopen. Op mijn vraag hoe ver het nog was , antwoordde hij : “Nog een en twintig kilometer !” En dat door een laag sneeuw en strenge vorst. Om kwart over drie kwam ik aan in het Lager! Ik werd verwelkomd door meester Triemstra, de Lagerführer, die me al had opgegeven als vermiste. Zes waren er niet teruggekomen! Triemstra, die onderwijzer was in Dirksland, was trouwens een buitengewone kerel voor ons. Hij nam de plaats in van een Duitser die veel klappen gaf. Ik ben op een bed gevallen en viel in slaap tot de andere dag toe.
Ook heb ik het nog een keer meegemaakt dat er twee Duitsers met platte petten uit een stilstaand treintje korsten brood gooiden. Ik dook erop af natuurlijk want het middageten bestond toen uit een winterwortel ! Toen ze vroegen wat er aan de hand was zei ik dat ik honger had. Ze riepen me in de trein waar ook twee grote honden lagen te grommen. Ik had het er niet zo erg op. Zolang wij er bij zijn zeiden ze, is er niets aan de hand. Ik kreeg volop brood met jam te eten. Terwijl ik zo bezig was zag ik een eindje verderop een wagon staan met een tank erop. Daaruit lekte een blauwachtige vloeistof, wat later spiritus bleek te zijn. Dat werd gedronken en je werd er nog dronken van ook. Een man, een Pool, was bezig met een fles die vloeistof op te vangen. Toen die moffen dat zagen werden die honden losgelaten en binnen de kortste tijd was er van die man niets meer over ! Aan Polen hadden ze een vreselijke hekel. Toen we lijken moesten bergen uit kelders na een bombardement, lieten ze ons de Polen eruit halen. En dat alles terwijl ik zeventien jaar was!
Met een trein zijn we uiteindelijk naar Holland vervoerd. Daar aangekomen,moest ik direct naar het ziekenhuis. Ik zat helemaal onder de rode plekken. De luizen waren onderhuids bezig geweest, waarop ik steeds zat te krabben. Met een of ander spul werd ik ingesmeerd en dat hielp gelukkig. Op een zondag kwam er een schipper die naar Rotterdam voer, daar konden we mee terug varen.Na de bevrijding hebben we drie dagen aan de weg gezeten om op vervoer te wachten met dertig man, zonder eten. De Amerikanen reden gewoon door. Triemstra probeerde een wagen te laten stoppen, maar het had geen succes. Tot op een zeker ogenblik er een voertuig met de letters MP naderde. Weer sprong Triemstra op de weg en nu met succes. We zijn toen naar het kamp Dora gebracht. Dat was een concentratiekamp waar de beruchte V1 ’s gemaakt werden. Die lagen daar nog volop. Daar was ook tyfus uitgebroken, zodat we allemaal ingespoten moesten worden. De meesten vielen flauw. Ik heb er voor bedankt!
Met dank aan Dhr. G.S. Both voor het beschikbaar stellen van dit artikel uit zijn boek ‘ Bezet, Belaagd, Bevrijd’.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!