De dertiger jaren kenmerkten zich door grote armoede. Zeker voor de gewone werkman was de levensstandaard laag. Voor een gulden kocht je 5 tot 7 pond spek, een tarwebrood kostte elf cent, een pakje shag kostte 9 cent. Dit even ter vergelijking. Een vader van een huisgezin die in “de steun” liep, trok zeven gulden per week. De mensen zagen zwarte sneeuw. Vandaar dat Hitler in Duitsland, maar ook daar buiten, zijn slag kon slaan. Hij maakte, vreselijk genoeg, dankbaar gebruik van de omstandigheden. Dat dit miljoenen slachtoffers eiste, is een ieder bekend. Ook in Dirksland zaten we met een gemeentehuis dat voor een groot deel door Duitsgezinden werd bemand, onder leiding van  burgemeester Visscher die sympathiserend lid was van de NSB, dat was dus niet gunstig.
In de bezettingstijd, waren in ons dorp ook Duitsers ingekwartierd. De Boezemweg zat bijna vol, terwijl aan het eind daarvan, op de hoek bij de haven de Schreibstube gevestigd was. Nu liep er al jaren een zwakzinnige jongen, Leen Vroegindewei, ”Leen Puup” in de volksmond. Niemand had ook maar de minste last van hem, hij deed nog geen kat kwaad. Nu had hij de eigenaardige gewoonte, om als hij rustig door het dorp liep, op onwillekeurige momenten plotseling een paar vlugge stappen te nemen en dan zijwaarts van zich af te spuwen. Misschien waren het zenuwtrekken. Toen hij in de buurt van een Duitse soldaat over het trottoir aan de Boezemweg liep, overviel Leen zo’n trek en spuwde vlak voor die soldaat op de grond, hetgeen als een belediging werd opgevat. Die mof riep: “Stehen bleiben, halt”. Dit kwam Leen nogal bedreigend over, hij zette het dan ook op een lopen. De stationshouder, T.Westdijk, zag het allemaal gebeuren, zoals we later hoorden. Toen ze in de buurt van ons huis  waren, had die mof hem te pakken. Dat werd gezien door mijn moeder. Ze ging er vlug heen, want Leen was wel bezig zich los te rukken, maar dat lukte niet. Moeder was ook voor geen kleintje vervaard, ze haalt die twee uit elkaar en zegt tegen die Duitser: “Die jongen is krank in zijn hoofd”. “Niets mee te maken,” zegt die Duitser, ”dan moet hij uit de circulatie”. Leen is intussen wel ver genoeg om met een beetje geluk zijn huis te bereiken. Dat hem dat gelukt was, hoorden we ’s avonds. Een vriend van mijn broer Jan, Johan Kaslander, stond in de  smederij bij W.Knops, later de smederij van de firma Vijfhuizen, naar buiten te kijken en ziet opeens Leen aan komen rennen, de Palingstraat in met op enige afstand achter hem die mof. Hij drukt de poort daar halverwege de straat open, roetst naar binnen, deur dicht, grendel erop en die mof had het nakijken. Nu zit fietsenmaker Bram Jelier daar en het poortje is er nog steeds. Leen was voor dat ogenblik gered en heeft de bevrijding mogen beleven.

Ja, die oorlog bracht heel wat teweeg. Zo werd een groot gedeelte van Flakkee onder water gezet om het landen van vliegtuigen tegen te gaan. Voor datzelfde doel werden droge gedeelten met z.g. Rommelasperges vol gezet. Dit waren palen met de punt naar boven, van een behoorlijke diameter en lengte. Bovendien waren ze onderling met draden aan elkaar verbonden. Voor vliegtuigen dus niet aantrekkelijk. Zo werden verschillende dorpen geëvacueerd. De gemeente Dirksland mocht droog blijven, maar dan moesten alle burgers helpen om een kade te leggen. Die liep voor ons van de Oudelandsedijk, ter hoogte van de Staverseweg, naar de Geldersedijk, ongeveer achter het huidige Geldershof, rechtdoor tot waar nu de wijk Molenzicht is, daarna met een haakse bocht richting Melissant, tot  bij de Vroonweg evenwijdig met de trambaan lopend, achter de boerderij van Van Kempen langs. Daar de rest van Goeree droog bleef, kon de tram blijven rijden van Middelharnishaven tot Ouddorp. Wel is die enige malen beschoten door Engelse jagers. Dit kostte o.a. Keesje Verhagen, die machinist was, het leven. Een andere machinist, Hendrik Nieuwland, had het “geluk” alleen door zijn hand te worden geschoten. Hij had daar natuurlijk wel zijn hele leven last van.

Hoewel dus geheel Oost-Flakkee geïnundeerd was, waren daar toch nog mensen op vitale posten achtergebleven. Mijn zuster Adriana was getrouwd met een politieman, M.Mulder, ook een Dirkslander van geboorte. Zij waren via Zaltbommel en Oudelande nog voor de oorlog op Stad a/h Haringvliet terecht gekomen. Ook hier was het niet gemakkelijk om aan verschillende levensmiddelen te komen. Iedereen probeerde stiekem wat bij te kopen of zelf nog een varken groot te brengen. Ook Adriana. Martien was daar nogal beducht voor. Hij was natuurlijk politie en hij had bovendien in het begin van de oorlog een broer, Piet, die ook bij de politie was, in Den Haag, verloren. Hij was bij de ondergrondse maar is door verraad de Duitsers in handen gespeeld en omgebracht. Dit maakt je wel voorzichtiger. Adriana mestte dus het varken, maar uiteindelijk moest het toch ook een keer geslacht worden. Martien durfde het varken niet af te maken. “Zou Jaas het niet willen doen”? Nu was dat een hele opgave, want om in het natte gebied te komen moest je een vergunning hebben en die had ik natuurlijk niet. Dat moest ook stiekem gebeuren. Gewapend met een scherp mes en een hamer ging ik naar Stad, maar wel in het donker. Geen jofele tocht , maar het ging allemaal goed. Als het beest dood was zouden ze het zelf slachten. Gelukkig kwam zoiets niet veel voor, het kostte ook je nachtrust.

Soortgelijke perikelen heeft mijn broer Leen ook gehad, die durfde ook heel wat aan. Han Kaslander, onze huisvriend, had in het Spui z’n kolenzaak plus een stenen schuur voor stalling van zijn paard en wagen, maar ook mestte hij daar illegaal een varken. Hij maakte zich ongerust, want er zou controle komen en als ze het varken vonden, zat hij in de boot. Wat nu? Zelf durfde hij hem niet bij ons in de schuur brengen, en ja hoor, Leen heeft dat varkentje gewassen. En toen na ca. een week de storm geluwd was, hem weer netjes naar het Spui teruggebracht. Dat betekende wel dat hij twee keer langs het huis van de commandant van de Grenspolitie moest op de Heul, waar later Both woonde. Zo stil mogelijk en op rubber laarzen terwijl het varken omwonden was met een paardenlijn. Als we terugzien dan moeten we zeggen dat we bewaard zijn gebleven, want het was een verschrikkelijke tijd. Veel erger dan wij als jongelui konden of wilden bevatten. Leen had een paar koetjes gedurende de hele oorlog, waarvan een voor de melk, dus dat was fijn. Nu hadden de Duitsers die ingekwartierd waren aan de Julianaweg een koe gestolen en daar geslacht. Ze hadden op hun manier Weihnachten gevierd, en dat betekende eten en zuipen! Nu was de deur van het schuurtje bij ons waar ook de koeien stonden, tamelijk sterk. Hij sloot tegen een post die van een eiken spoorbiels gemaakt was. Daar was een gat in geboord en recht daarvoor ook één door de deur. Daar ging een ketting met een zwaar hangslot door. De deugdelijkheid bleek later wel. Op een morgen na die slachtpartij van de moffen, komt Leen bij de stal om te melken en ziet dat er een poging was gedaan om in te breken. Dat was niet gelukt. Wel waren de laatste drie kippen verdwenen uit een rennetje naast de stal. We dachten gelijk aan die Duitsers en besloten om beurtelings de wacht te houden. Naast het stalletje stond een aangebouwd varkens- en kippenhok , gedeeltelijk met stro gevuld, dus een ideale schuilplaats om je verdekt op te stellen. Maar Gode zij dank, hebben we niemand gezien of gehoord. Later bleek dat een gewone burger de kippen had gestolen en ook in de stal had willen kijken. De nabestaanden vonden het heel erg wat er gebeurd was, dus voila, zand erover. Maar als er werkelijk moffen waren gekomen, was er een ramp gebeurd die niet te overzien was geweest. Wij zaten daar niet met blote handen, maar we hadden een dikwandig stuk loden pijp van ca. een meter, dat was  ze slecht bekomen. De daders hadden het niet overleefd, maar dan? Het is bekend hoe de aanslag op Rauter is gewroken. Ook Dirksland, hoewel velen Duitsgezind waren, had er niet zonder kleerscheuren afgekomen.

Zo maakte het ook zo’n groot verschil met wie je te maken had als controleur. Het waren wel Hollanders, maar ook daar waren verkeerden bij. Al was men niet direct fascist, ook van een fanatieke dienstklopper kon je behoorlijk last hebben. Mijn vader had net de veecontroleur bij zich gehad en wel de koeien van Leen opgegeven, maar niet gezegd dat er ook nog een varken was. Ze kenden elkaar goed want ze kwamen allebei uit Sommelsdijk. De controleur heette Van Groningen, een echte goede Hollander. Die man ging verder bij Grootenboer kijken en samen liepen ze richting weegbrug tegenover Grootenboer, waar mijn vader een praatje met de weger maakte, die ook uit Sommelsdijk kwam. Mijn vader kon toch niet ver bij de trambrug vandaan, met het oog op de schepen en de trams. Later werd het zo dat vader de dienst van Slui, de weger waarnam als die er nog niet was. Even later komt Van Groningen terug en zegt: “Mar Hen, noe zei joe wel, ik hoa geen verreke, mar as je nie oppast dan zit ten zo in den buzem want hie steekt z’n kop al deur de wege heen”. Dat vergeet je ook niet meer. Alles werd in orde gemaakt en er gebeurde verder niets meer. Er waren ook anderen. Hier in het dorp zat ook een controleur van een andere dienst, die moest de hoeveelheid gedorst graan controleren. Nu was vader wel geen boer maar…….In Rotterdam woonde een zuster van hem die al op heel hoge leeftijd was, met nog twee dochters thuis die ook al niet zo jong meer waren. Verder had ze nog een paar kinderen in de stad. Nu was het algemeen bekend dat de honger groot was, vooral in de grote steden. We hadden al meerdere keren met verschillende schippers aardappelen meegegeven, wat niet altijd, maar wel dikwijls gelukte. We hadden een van onze drie hoven met bruine bonen beteeld en uitgedorst. Een mooi baaltje van 50 kg. werd opgestuurd naar onze tante Klaartje via tram en boot. Bij de tramhaven werd dit door een Dirkslandse controleur opgemerkt en in beslag genomen. Dat was dus een voorbeeld van een dienstklopper. Mijn vader moest daarvoor voor de rechter komen, maar vanwege zijn leeftijd mocht mijn broer Leen in zijn plaats terecht staan. Het liep af met een verbeurd verklaring van de bonen. Daar waren ze in Rotterdam niet goed mee uiteraard.

Ik kreeg een oproep om gekeurd te worden voor arbeid in Duitsland. Die keuring moest in Vlaardingen gebeuren. Toen we, Anna en ik, in de Rozenstraat in Rotterdam kwamen, wilden we in de “Witte Ballon”, een bekend stationsrestaurant een meegebrachte boterham met worst van eigen slacht nuttigen met daarbij een bakje surrogaat koffie. Terwijl we zaten te bidden kwam er een vrouw binnen die er zeer slecht uitzag van de honger. Dit leidde er toe dat Anna de waard snel betaald heeft, en wij vertrokken zijn. Dat konden we niet maken, wij daar uitgebreid eten tegenover die vrouw die zichtbaar alles tekort kwam! Later sprak ik op het Sas een Duitse soldaat van de Grenzpolizei, die niets van Hitler moest hebben. Hij was met verlof geweest naar huis, en ik vroeg hem hoe het was in Hamburg, daar kwam hij vandaan. Hij zei: “Slecht, alles is zwaar gebombardeerd, er is erg veel kapot, maar in Rotterdam is het veel erger”. Daar was hij erg van onder de indruk. Het was in dezelfde tijd, dat bij gebrek aan arbeidskrachten, het zogenaamde Stellingsbevel uitgevaardigd werd. De hele mannelijke bevolking van 17 tot 40 jaar moest zich melden voor de Arbeitseinsatz. Nu had Leen in die tijd wat last van zijn maag. Hij had van dokter Boot wat medicijnen en een rustkuur voorgeschreven gekregen. Desondanks moest hij zich toch melden op het gemeentehuis waar een Duitse dokter bepaalde of je ziek was of niet. In die tijd kreeg je tegen maagklachten ook magnesium voorgeschreven. Nu, daar had hij voorraad genoeg van, dus hij dacht daar neem ik er maar een paar van in de mond. Toen hij zijn tong moest uitsteken, ging die dokter van zijn stokje in plaats van Leen, zo beroerd zag die er uit! Maar Leen was voorlopig vrij van tewerkstelling in Duitsland. Hij zat zodoende in de ziektewet en kreeg daardoor ook controle van een andere arts, in dit geval dokter Kramer uit Ooltgensplaat. Geen beroerde vent, hij kwam graag kijken en waarom? Wel op zekere keer zag hij dat moeder aan het tramdijkje bezig was met het omkeren van tabaksbladeren. Hij informeerde wat moeder aan het doen was. Ja, zegt moeder, die jongen rookt graag, daarom help ik hem maar een beetje om met deze eigen teelt toch nog een beetje kwaliteit te krijgen. Maar, zegt dokter Kramer, dan moet ze toch nog gesneden worden ook ? Jazeker, zegt moeder, dat heeft hij ook voor elkaar, hij heeft een snijmachinetje gemaakt en het werkt prima. Moeder had al lang gemerkt dat hij ook graag wat tabak wilde hebben. Hij was dan ook in de wolken met zijn eigen geteelde tabak! Tot na de oorlog hebben ze dit volgehouden. Toen Leen een maagbloeding kreeg, zei Kramer: “Het is nog echt waar ook! Ik dacht dat het allemaal gespeeld was “!
Mijn broer Jan kwam in ’40 terug van het front, omdat de Führer zo edelmoedig was dat het Nederlandse leger, nadat de wapens waren ingeleverd, terug kon keren naar huis. Later kreeg hij daar weer spijt van en moesten ze zich weer melden in Amersfoort. Daar werd bepaald of je vrijstelling kreeg of niet. In Amersfoort kreeg hij niet zomaar een Ausweis. De RTM  kon niet veel doen, die was in hun ogen niet belangrijk. Maar zeiden ze, als je nu kunt bewijzen dat je in de landbouw werkt, nemen ze daar genoegen mee. Buiten gekomen kreeg hij van helpers van het Rode Kruis, dat waren meest goede Hollanders, het advies om in de Noord-Oostpolder te gaan werken. Dat is allemaal gelukt en zo heeft hij de rest van de oorlog daar gewerkt. Betrekkelijk vrij en redelijk veilig, al kon hij niet naar huis. In die tijd werkte ik met mijn broer Jaap aan de polder onder opzichter Beije. We waren op het Sas aan het werk, toen hij kwam kijken. Hij vertelde dat hij ons had opgegeven voor werk in Duitsland. Dat gebeurde bij hotel Regter op de Heul.
Dat werd hem niet in dank afgenomen natuurlijk. Toch was het met een vooropgezet doel gebeurd. Toen we op weg waren naar het havenhoofd, stond ter hoogte van waar nu Hennesseroord is, de Inselkommandant, Major Horn. Deze las van papier af wie terug moest naar hotel Meijer. Daar zou dan bekend gemaakt worden wie een Ausweis kreeg en wie niet. Alles duurde een hele tijd, zodat wij die dag niet meer aan de beurt kwamen. We moesten overnachten in een aantal huisjes aan de Vissersdijk, die waren daarvoor ontruimd. Met een man of acht lagen we in het huisje waar Van der Stad woonde. De andere morgen kwam die vrouw kijken of alles nog in orde was. Dat was dus niet zo! Wat was het geval? Voor ons zaten er een paar jongens die gevlucht waren uit het natte gebied, ze waren echter gegrepen en naar die huisjes gebracht. Alles was door marinemensen afgezet, dus vluchten kon niet. Ze waren op zoek naar eten gegaan en ook het vloerkleed hadden ze “gebruikt “. Wel lag er een briefje bij, waar ze de schade konden verhalen, ondertekend en wel. Die vrouw begon natuurlijk behoorlijk kabaal te maken! Ze zou direct naar de commandant gaan enz. Nu was er ook een NSB’er in de groep, die voorstelde om te lappen om erger te voorkomen. Toen iedereen zijn zakken omgekeerd had, was het bedrag nog niet erg aanzienlijk, en ik weet niet wat hij gegeven heeft, maar toen bakker Daan Zoeteman uit Herkingen haar wat overhandigde was alles in der minne geschikt. We moesten bij Meijer langs een lange tafel lopen waar we naam en adres moesten opgeven, waarop dan een Ausweis werd overhandigd. Zo konden we weer terug naar huis, lopend natuurlijk. Hiermede was het hele gezin vrijgesteld van werken in Duitsland.

Tussen Dirksland en Melissant, in de polder Oud-Kraaijer, stond een boerderij die gerund werd door Hugo van Seters. De familie was zeer Oranjegezind, zodat ze de vijand afbreuk deden waar ze maar konden. Ook mede hierdoor hadden ze veelal onderduikers en ook mensen uit het natte gebied en zelfs een Engelse piloot vond onderdak bij hen. Omdat ze zo’n eind buiten het dorp woonden, ging die gewoon in de haven zwemmen. Mijn broer Leen kon ook heel goed met de familie overweg. We hebben regelmatig erwten en tarwe van hen gekregen. Op zekere dag was de hele boerderij omsingeld en werd bewaakt door o.a. landwachters. Nu wist Leen dat er in het hooi nog radio’s verstopt waren. Hij er op af met een grote  bolkafzak bij zich. Op de dam stonden twee landwachters, een uit Dirksland en een uit Melissant. Hij vroeg wat er aan de hand was. Ze vertelden hem dat op de hele zaak beslag lag en zij moesten de zaak bewaken. Nou, zegt Leen, dat is ook wat, ik heb van de zomer bij die boer klaverhooi gekocht en mocht dat komen halen als ik het nodig had, omdat mijn stal niet zo groot is. Nu heb ik een koe die slecht wil eten en nu wilde ik het nog eens met klaverhooi proberen. Het is het enige die nog een beetje melk geeft! Dan ga ik maar terug naar de commandant om een vergunning voor een zak van mijn eigen hooi. Ze zeiden: “We kennen elkaar, haal het maar op”. Hij naar binnen om de zak te vullen beurtelings met hooi en twee radio’s. Toen hij buiten kwam vroeg hij of ze even de fiets wilden vasthouden en zo hielpen ze hem op de fiets!” Als je nog meer nodig hebt, kom je maar”, zeiden ze. Op radio’s waren de Duitsers erg fel, om te voorkomen dat er naar de Engelse zender geluisterd werd. Ook in het ziekenhuis stond een radio. Via een verpleegster, zuster Seele, die veel bij ons over de vloer kwam, hebben we die ook nog een poosje in huis gehad. In een doos heb ik hem opgehaald bij de hoofdingang overhandigd door Teuni Macdaniel. Later hebben we hem weer teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.

Met dank aan Dhr. G.S. Both voor het beschikbaar stellen van dit artikel uit zijn boek ‘ Bezet, Belaagd, Bevrijd’.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.