INLIJVING

Op de eerste dag van het nieuwe jaar sloegen we ’s morgens 8 uur onze ogen op. We hadden die eerste nacht in Duitsland goed geslapen. Onze maag jeukte alweer en toch zouden we die dag nog maar eens moeten vasten.
Die eerste dag op de plaats van bestemming was al niet vrolijk, daar we nu al een ernstige zieke op onze kamer hadden. Onze dorpsgenoot Abram Guldemeester was ziek; op de reis met zijn vele ellende en ontberingen had hij een kou gevat. De Heer Triemstra bestelde een dokter, maar dat ging nogal bezwaarlijk. In plaats van een arts kwam er een Rode-kruis-zuster. Zij constateerde diphteritis en oordeelde, dat het het beste was hem onmiddellijk naar het ziekenhuis te Sangerhausen te vervoeren. De andere dag, 2 Januari 1945, is hij ‘ s middags om 2 uur overleden.
Van de 52 Dirkslanders was dus al één man af. Hoeveel zouden er nog volgen ? We gingen een donkere toekomst tegemoet.
We waren met totaal 76 man in het lager; 52 Dirkslanders en 24 man uit Stellendam. De namen van de Dirkslanders waren:

Mr. Triemsta M.Knöps P.Knó’ps L. Soldaat P. de Jong A. de Gast Ab. van Welie Bram van ’t Hof Arie van ’t Hof Teun van ’t Hof G. Smit D. Hameete T. Okkenburg Jb. Okkenburg W. Oorbeek
H. Zanddijk R. Droger L. Droger

L.Doorn P.Noordijk
F .d. Weduwen L. Bakker R. Albregts C. Witvliet W. Stolk L. Witvliet C. Polder Jb. Poortvliet Frans Klink Arie Klink S. Bal J. Bal A. Smit
L. van Rossum Jb. De Geus St. Keizer

W. Neels A. Markwat L. Boom C. Lodder W. Melissant Koos Zout Hugo Zout Jog. de Ruiter Jan van Dijke A. Groenendijk G. Non L Knöps Joh. Jongejan M. v. d. Groef Jb. Hoekman
A. van Rossum

Deze laatste 7 komen niet uit Dirksland maar uit Herkingen, Melissant en Stellendam.

We maakten dus een vreemde Nieuwjaarsdag mee. Hongerig slenterden we een beetje rond. Het kleine dorpje was gauw bekeken. Hier en daar brachten we een bezoek aan een café en probeerden een glaasje bier los te krijgen. Soms lukte dat wel eens, maar meestal kregen we te horen: “für die Auslander kein bier”,. Wat hebben we die lui dikwijls hartgrondig verwenst ! Vooral die lui uit de “Grime Tanne”, die kregen nog wel een toewijzing voor ons, maar we hebben er weinig bier gedronken. Toen later het zaakje kapot is gebombardeerd hadden we met hun weinig medelijden.
De “Duitsche Keizer” was ook geweldig nors en gromde en schold altijd op ons, maar in verhouding kregen we daar nogal eens een glaasje bier.
’s Avonds kregen we wat brood, boter en soep van de S.S. Ook van Fransche krijgsgevangenen kregen we wat brood; ze ruilden met ons voor wat tabak.
’s Avonds bleven we gezellig bijeen op de kamer. Onderwijzer Triemstra las een Nieuwjaarspreek voor, we zongen nog wat en gingen even 3 uur naar bed.
De andere dag, 2 Januari, stonden we ‘s morgens zowat om 9 uur op. We moesten toch nog niet werken, dus waarvoor zal men dan vroeg opstaan. We maakten vlug de kachel aan, want het was bar koud, het vroor ongeveer 10 graden. We kregen slaapkribben erbij en zetten er 3 op elkaar, anders was er geen ruimte. De bovenste had dus een hele klimpartij te doen, want het hele geval was ruim 2 meter hoog. De kamer werd in het midden vrij gehouden voor banken en tafels.
We raakten nogal gauw gewend aan onze slaap-zitkamer. ’s Avonds, als de kachel brandde en allen rond de tafels gezeten waren, vermaakte de één zich met kaartspel, de ander speelde domino of we schreven wat. Ook konden we een Hollandse krant bestellen, “Het Volk”heette die. Papier is zo gemakkelijk voor de W.C.
Leen Boom ontpopte zich als naaister. Hij maakte van dekens sokken, polsmoffen en handschoenen en naaide zolen onder onze sokken. Klanten had hij genoeg, maar dekens, daar liep je mee vast, want ’s Zondags was er appèl en dan moest het aantal dekens kloppen. Toch wisten we er wel uit te komen, want als de eerste gecontroleerd was, gingen gauw de dekens naar een ander en zo nepten we de zaak.
Woensdag, 3 Januari, maakten we kennis met de Duitse Lagerführer, een kleine ineengedrongen figuur met kromme benen en een jeneverneus. Ook de Opper-f ührer, Hauptmann Mühler en wat hoge heren van de Spoorwegen waren aanwezig. We moesten onze persoonsbewijzen inleveren en onze namen werden opgeschreven, ’s Middags kregen we de bewijzen weer terug. We kregen vanaf die dag een eigen keuken, R. Albregts werd kok en H Zanddijk inkoper. In ’t vervolg werden de rantsoenen vastgesteld als volgt: We kregen per dag: 1 liter soep, per 8 dagen een brood van 5 pond en per week, op Zaterdag, een witte broodje van 1 pond. Dus hadden we 384 gram brood per dag, 20 gram boter en af en toe wat worst of kaas. Ook ontvingen we wekelijks suiker en jam. Toch was alles bij elkaar veel te weinig om op te werken.
We hebben daar als rasechte bedelaars leren “bietsen”. Verscheidenen gingen werken bij boeren en scharrelden zodoende nog eens een extra maaltje eten op. Een vrije avond, de Zaterdagmiddag en soms zelfs de vrije Zondag werd er dan aan besteed om niet geheel van de honger om te komen. Ook op andere manieren probeerde men wat extra’s te krijgen. Zo kon men b.v. Arie Klink, een boerenknecht, Zaterdags aantreffen bij een kapper als inzeper. Hij deed het werkelijk goed ook ! En dan Abram Markwat, ook een halve boer, die hielp een schoenmaker en sloeg de spijkers precies op hun kop.
Zij die niet rookten, waren er het beste aan toe, ze verruilden hun cigaretten voor brood en kwamen dan wel toe. We kregen 60 cigaretten per maand, we hebben echter maar 2 x 60 en l x 30 dus in totaal maar 150 cigaretten ontvangen. Toch zijn de niet-rokers er mee geholpen geweest, want voor 20 cigaretten kreeg men 5 pond brood, dat was nog al wat.
De eerste dagen dus hebben we wat rondgelopen en het dorpje Wal l housen met de omgeving verkend. Het is een echt ouderwets boerendorp met ongeveer 1800 inwoners, prachtig omgeven door de bergen.

Toch doet het ons, Hollanders, vreemd aan wanneer we twee ossen of koeien voor een boerenwagen zien gespannen. Paarden waren daar zeldzaam. Het is wel makkelijk als er koeien voor de ploeg staan. Af en toe kun je ze melken, zo behoef je geen water mee naar ’t land te nemen.
Vrijdag, 5 Januari, was voor ons allen een zware dag. Onze Kameraad, Abram (Suldemeester, werd die dag te Sangerhausen aan de schoot der aarde toevertrouwd. Aan de geopende groeve sprak onze leider Triemsta en wees ons op de kortstondige duur van ons leven. Zo jong nog en dan zo ver van huis in den vreemde begraven te worden. Vreselijk voor de naaste betrekkingen. Rust zacht, kameraad.
We hebben allen iets bijgedragen voor een steen op zijn graf.
De Zondag was voor ons een heerlijke rustdag, zolang als we tenminste niet
behoefden te werken. Dat was zo tot 18 Februari, dat was de eerste Zondag, dat
we moesten werken. De Zondag, die bij ons in Nederland zo hoog in ere wordt gehouden, is in Duitsland niet in tel, daar werkt men gewoon op het land of in de fabriek.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.