WO2GO zoekt ‘inundatie-verhalen’
Water tegen vrijheid
Van oudsher hebben de bewoners van het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee zich tegen het water moeten verdedigen. In februari 1944 zijn de rollen omgedraaid, als het water juist wordt gebruikt als verdedigingsmiddel. Het is echter de Duitse bezetter die dan gebruikmaakt van een eeuwenoude, door de Nederlanders, ontwikkelde tactiek: de inundatie. Ruim 12.000 ha, circa 60 procent van het eiland, komt onder water te staan en ruim 15.000 mensen moeten huis en haard verlaten. Het waterpeil is zo gekozen dat het gebied noch begaanbaar noch bevaarbaar is en een geallieerde invasie moet vertragen dan wel tegenhouden; water tegen vrijheid…
Meer dan een jaar blijven de Flakkeese polders onder water staan. Als de bevrijding een feit is en het water wordt afgevoerd, blijft een troosteloos landschap achter, waar het zoute water een vernietigende uitwerking heeft gehad op de ooit zo vruchtbare landbouwgrond en de infrastructuur van het eiland.
Herinneringen
“Over tien jaren is veel herinnering versleten, over vijfentwintig jaren wordt het al legende. Maar foto’s blijven. Latere Flakkeesche geslachten zullen naar de plaatsen zoeken, waar deze foto’s genomen werden en zich vergewissen…. stond het water zo hoog?”
Deze woorden schrijft dhr. J. Boomsma als voorwoord in het boek ‘Verdrinkend Land’ in september 1945. Ruim 70 jaar later blijken die woorden destijds niet uit de lucht gegrepen te zijn. Overleveringen van mensen die de oorlog destijds bewust hebben meegemaakt worden met het verstrijken van de tijd steeds spaarzamer. Daarom is stichting WO2GO op zoek naar mensen die zich de inundatie van het eiland kunnen herinneren en daarover iets willen vertellen voor de camera. Elke herinnering, groot of klein, is waardevol en kan verteld worden op locatie of desgewenst gewoon thuis. De beelden zullen gebruikt worden in diverse onderdelen van het project ‘Verdrinkend Land’ van de Erfgoedlijn Goeree-Overflakkee. Met behulp van subsidies van de provincie Zuid-Holland en het Prins Bernard Cultuurfonds zet Stichting WO2GO zich in om de herinnering aan de onderwaterzetting van het eiland levend te houden en te bewaren voor het nageslacht.
Wilt u uw herinneringen aan de inundatie delen? Heeft u wellicht nog documenten of foto’s met betrekking tot de onderwaterzetting? Neem dan contact op met Dennis Notenboom van stichting WO2GO via d.notenboom@wo2go.nl of 06-51 859 641.
Inundatie en evacuatie
door drs. Cor M. Koene
Het moet in februari 1944 zijn geweest – ik was vier jaar oud – toen mijn ouders bericht ontvingen dat ze met hun gezin moesten vertrekken. Ik herinner me dat mijn moeder, kort nadat ze het bericht had ontvangen, stond te praten met een buurman, Piet Troost. Deze legde haar uit wat en waarom er ging gebeuren. De Duitsers hadden het plan opgevat om het eiland onder water te zetten om het bij een eventuele inval van de geallieerden beter te kunnen verdedigen.
We woonden aan de Tilsedijk B 30 ter hoogte van waar nu de boerderijwinkel staat van Nico Osseweijer. Vanaf de Lageweg tot aan het kruispunt Tilsedijk-Molendijk stonden aan de rechterkant van de Tilsedijk tien woningen. Drie ervan waren annex boerderijtje. De bewoners waren Giel Hameeteman, Hen IJpelaar, Adriaan Jochems, Hans den Braber, Giel van de Klundert, Rens Koene, Lauw Arensman, Klaas Osseweijer, Giel Osseweijer en Gerrit van den Boogert. Aan de linkerkant van de dijk in de polder de Tille stond de boerderij van Leo Jacobs en de dubbele woning van Hans van de Klundert. Vlak voor de kruising met de Molendijk lag de boerderij van Gerrit Rosmolen.
Veel mensen van Den Bommel, Zuidzijde en Achthuizen moesten vertrekken naar Groningen, waar boeren aangewezen waren om hen inkwartiering te geven. Omdat mijn ouders Groningen wellicht te ver weg vonden, besloten ze in eerste instantie af te reizen naar Rotterdam, waar twee zusters van mijn moeder met hun gezinnen woonden. Wij werden gehuisvest bij de familie De Ruijter in Rotterdam-Zuid. De heer De Ruijter werkte bij de spoorwegen. Zijn houten huisje stond naast het spoor. Als ’s nachts de goederentreinen langs denderden stond het huisje te trillen. Het was al snel duidelijk dat we daar niet konden blijven.
Begin mei gingen we richting Groningen. Vanaf Amsterdam voeren we met een drietal aan elkaar vastgeklonken vrachtboten over het IJsselmeer richting Lemmer. We voeren dicht langs Urk en de nog maar net gereed gekomen lange Noordoostpolderdijk. ’s Avonds om een uur of zeven kwamen we in de stad Groningen aan. Daar werden onze schamele spullen op een klein vrachtautootje geladen. Wij nestelden ons tussen de meubels en de matrassen op een veilig en uit de wind gelegen plekje, en zo reden we langs het Damsterdiep richting Stedum, waar we rond acht uur het erf opreden van de familie Tilma. Behalve ons gezin, bestaande uit mijn ouders en drie kinderen, maakten ook mijn opoe en een broer van mijn moeder deel uit van het gezelschap. De boerenfamilie was niet zo blij met onze komst, maar toen de andere dag mijn vader mee het land op ging om bieten te dunnen, veranderde de stemming van de boer. Mijn vader was namelijk met zijn schrepeltje veel handiger met bieten dunnen dan de Groninger arbeiders, die met hun lange hak zijn tempo lang niet konden volgen. Later werd onze situatie nog beter, toen de zoon van de boer, Otto, zich over ons ontfermde. Deze jongeman heeft ons werkelijk de oorlog doorgeholpen. Mijn moeder hoefde maar te kikken, of Otto stond met goederen en diensten gereed om ons te helpen.
Ruim een jaar later, na de bevrijding, keerden we terug naar Zuidzijde. Het laatste stukje van de reis was met de Prinses Beatrix, de veerboot Numansdorp-Den Bommel. Omdat ons huisje aan de Tilsedijk eerst schoongemaakt moest worden, konden we daar niet direct heen. Via de Schaapsweg langs het Bommels station liepen we naar de Stoof. Vlakbij de boerderij van Leen Ras stond op de Galathesedijk een blokje huizen. In een daarvan woonde het gezin van mijn tante Dien, een zus van mijn moeder, in bij haar schoonouders, de familie Stoop. Met ons erbij was het huisje overvol. Daar konden we niet overnachten. Daarom is mijn moeder met twee dochters van mijn tante, Annie en Katrien, meiden van een jaar of twaalf, dertien, direct naar ons huisje gegaan, en hebben ze het enigszins bewoonbaar gemaakt. Dezelfde avond nog zijn we erin getrokken. Ons huis was voor de evacuatie al een krot, maar na de leegstand was het helemaal een puinhoop. Het water liep langs de witgekalkte muren van de bedsteetjes, terwijl op de achterdeur die ook de voordeur was, en ook op de bijna los hangende blinden voor de ramen geen spatje verf meer zat. Het zag er allemaal vies groen-grijzig uit. Het aan de achterkant van het huisje aangebouwde schuurtje stond op instorten. Met een kinderduimpje kon je zo gaatjes prikken in wat ooit hout was geweest. Binnen kon je op het zoldertje door de kieren tussen de pannen de sterren zien, en in het zoldervloertje zaten door ratten en muizen ingevreten gaatjes, waardoor je zo de huiskamer in kon kijken. En dan de aanblik van de dijk… Voor de evacuatie groeiden daar weelderige heggen en op de erven en in de tuintjes hadden bomen gestaan. De bomen waren allemaal verdwenen, van de heggen restte nog slechts wat niet door het water was aangetast. De polder de Tille, waar we op uitkeken, was volledig kaal. De sloten onder aan de dijk en verder in de polder waren dichtgeslibd. Kort na onze terugkeer werden die sloten weer uitgegraven. De arbeiders die dat moesten doen waren gedetineerde NSB-ers en oorlogsmisdadigers, die in afwachting van een proces daar aan het werk waren gezet. Ze werden in de gaten gehouden en aangestuurd door gewapende bewakers. Mijn moeder had medelijden met de mannen en gaf ze wel eens een kop koffie. Ze hoorde dan ook de meest zielige verhalen van hen aan. Het kwam erop neer dat ze volledig onschuldig hier aan het werk waren gezet. De bewakers maakten snel een einde aan het bij mijn moeder koffie drinken en het zich beklagen. ‘Vrouwtje, hou daar mee op, je wil niet weten wat die lui hebben uitgespookt!’
Interessant..Goed initiatief ..